ECLI:NL:RBDHA:2022:11063
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 10 februari 2022, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 maart 2022, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D. de Vries en waar ook een tolk aanwezig was, heeft verzoeker de grond voor zijn verzoek om voorlopige voorziening laten vallen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens op dezelfde dag uitspraak gedaan in een andere zaak (NL22.2510) die verband hield met het beroep van verzoeker. Aangezien er inmiddels een uitspraak was gedaan op het beroep, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.