ECLI:NL:RBDHA:2022:11060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.11726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het relaas over de FARC

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit, heeft op 4 november 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland, waarbij hij stelt dat hij door de FARC wordt bedreigd vanwege zijn vermeende rol als informant voor het Colombiaanse leger. De rechtbank heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond, omdat de verklaringen van eiser over de dreigbrieven en de problemen met de FARC ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de grootte van de FARC en de kleding van de leden, en dat hij niet in staat was om de naam van de leider van de FARC te noemen. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de door eiser overgelegde dreigbrieven tegenstrijdigheden vertonen en dat zijn verklaringen over zijn vertrek uit Colombia niet logisch zijn. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij wel degelijk kennis heeft van de FARC en dat de bedreigingen feitelijk zijn, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11726

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 27 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL22.11727 en NL22.11728, op 28 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.E.H. Willems. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1977 en de Colombiaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 4 november 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser wordt door de FARC beschuldigd van het zijn van informant voor het Colombiaanse leger. Eiser meent dat de reden hiervoor is dat hij meerdere malen pizza’s heeft bezorgd bij een legerbasis en hij eerder als militair heeft gediend in het leger. Op 28 september 2021 heeft eiser een dreigbrief van de FARC ontvangen, waarin stond dat hij binnen 24 uur zijn dorp moest verlaten. Eiser is na de ontvangst van deze brief 32 dagen binnenshuis gebleven met zijn gezin, tot aan zijn vertrek uit Colombia. Op 10 oktober 2021 is op eisers huis met verf de tekst ‘[naam] verklikker’ gespoten. Eiser heeft met zijn gezin op 1 november 2021 Colombia verlaten. Op 20 december 2021 is bij eisers huis nogmaals een dreigbrief van de FARC bezorgd. In deze brief staat dat eiser en zijn partner gedood zullen worden en de zoon gerekruteerd zal worden indien eiser terugkeert naar Colombia.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De problemen met de FARC acht verweerder echter niet geloofwaardig en legt daaraan het volgende ten grondslag. Eiser heeft wisselend verklaard over de grootte van de organisatie en de kleding van de leden van de FARC. Het is voorts opmerkelijk dat hij de naam van de leider van de FARC niet weet. Verder heeft eiser slechts vermoedens over de reden van de negatieve aandacht van de FARC en is het niet aannemelijk dat eiser over enige geheime of belangrijke informatie over de FARC beschikt. Daarnaast zijn de verklaringen van eiser over het binnenshuis blijven gedurende 32 dagen en zijn ongecontroleerde vertrek uit Colombia niet logisch. Dat eiser aangifte heeft gedaan van bedreiging maakt de problemen met de FARC nog niet geloofwaardig, omdat het iedereen vrijstaat aangifte te doen en de in de aangifte gestelde feiten niet noodzakelijkerwijs zonder meer waar zijn. De door eiser overgelegde dreigbrieven van de FARC leiden tot slot niet tot een andere conclusie, omdat deze brieven de noodzakelijke logica ontberen en tegenstrijdigheden met elkaar bevatten.
4. Eiser voert tegen het bestreden besluit het volgende aan. Eiser betwist dat hij onvoldoende kennis heeft van de FARC. De trainingen die eiser tijdens zijn militaire dienstplicht kreeg waren uitsluitend gericht op bestrijding en herkenning van de FARC. Toen eiser pizza’s ging bezorgen in het dorp veranderde zijn positie. Een lid van de FARC heeft hem verteld dat hij moest zwijgen over wat hij in de wijken te weten komt. Door eisers werk kon hij op de hoogte raken van de criminele activiteiten van de FARC in het dorp. Verder bestrijdt eiser de overweging van verweerder dat het doen van aangifte een ieder vrij staat. Het is namelijk ongebruikelijk dat iemand zomaar aangifte doet en daarnaast is het ook strafbaar om een valse aangifte te doen. Tot slot kan het zo zijn dat volgens verweerder de logica ontbreekt aan de dreigbrief van 20 december 2021, maar dit neemt niet weg dat deze bedreiging feitelijk wel bestaat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser zich baseert op vermoedens over de reden waarom hij als informant wordt aangemerkt door de FARC. Verweerder heeft kunnen overwegen dat van eiser redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van de reden van de beschuldiging of dat hij een poging heeft gedaan de reden te achterhalen. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij door zijn werk op de hoogte kon raken van criminele activiteiten van de FARC heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat daarmee geen verklaring is gegeven voor het worden aangemerkt als informant.
6. Verweerder heeft verder terecht tegengeworpen dat eiser niet eenduidig over de FARC heeft verklaard. Zo heeft eiser wisselend verklaard over de grootte van de FARC, door enerzijds te verklaren dat de FARC een grote, landelijk actieve organisatie is en anderzijds dat deze slechts uit kleine groeperingen bestaat. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over de kleding van leden van de FARC, nu hij zowel heeft verklaard dat hij ze niet kan herkennen op straat als dat hij ze wel kan herkennen aan hun kleding. De uitleg die eiser voor deze wisselende verklaringen heeft gegeven heeft verweerder niet afdoende kunnen achten.
Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte opmerkelijk geacht dat eiser de naam van de leider van de FARC niet weet. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij in zijn situatie reden had om zich te verdiepen in de huidige stand van zaken rond de FARC en meer van de organisatie te weten. De verklaring van eiser dat hij tijdens zijn militaire dienst getraind werd om de FARC te herkennen en te bestrijden, is geen afdoende betwisting van deze tegenwerping.
7. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de aangifte van bedreiging niet in de door eiser gewenste mate bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de problemen met de FARC. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat de gestelde feiten in de aangifte niet zonder meer als waar zijn aan te merken. Dat het doen van een valse aangifte strafbaar is, zoals eiser aanvoert, maakt dat niet anders.
8. Ook aan de dreigbrief van 20 december 2021 heeft verweerder niet de door eiser gewenste waarde hoeven hechten. Verweerder heeft kunnen overwegen dat het bevreemding wekt dat in deze dreigbrief staat dat eiser niet naar Colombia mag terugkeren, terwijl in de dreigbrief van 28 september 2021 alleen staat dat eiser zijn dorp moet verlaten. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat niet duidelijk is waarom de FARC maanden na eisers vertrek is overgegaan tot nieuwe dreigementen. Eiser heeft hiervoor in beroep geen verklaring gegeven. De stelling van eiser dat de bedreiging er toch feitelijk is, wordt dan ook niet gevolgd.
9. De rechtbank merkt tot slot op dat eiser geen gronden heeft gericht tegen verweerders standpunt over de eerste dreigbrief en de door verweerder onlogisch geachte verklaringen van eiser over de periode na de eerste bedreiging en het vertrek uit Colombia.
10. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet ten onrechte de door eiser gestelde problemen met de FARC ongeloofwaardig geacht.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.