In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Albanese asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De eiser, geboren in 1987, heeft gesteld dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat de opgelegde maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd is. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat de bewaring noodzakelijk is om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag, vanwege het risico op onttrekking. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de bewaring, waaronder het niet op de juiste wijze binnenkomen van Nederland en het onttrekken aan toezicht, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er lichtere middelen beschikbaar waren om toezicht te houden. De eiser had geen redenen gegeven waarom in zijn geval met een lichter middel volstaan had kunnen worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten tot bewaring en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.