ECLI:NL:RBDHA:2022:11059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.20416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Albanese asielzoeker en de beoordeling van onttrekkingsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Albanese asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De eiser, geboren in 1987, heeft gesteld dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat de opgelegde maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd is. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat de bewaring noodzakelijk is om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag, vanwege het risico op onttrekking. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de bewaring, waaronder het niet op de juiste wijze binnenkomen van Nederland en het onttrekken aan toezicht, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er lichtere middelen beschikbaar waren om toezicht te houden. De eiser had geen redenen gegeven waarom in zijn geval met een lichter middel volstaan had kunnen worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten tot bewaring en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20416

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 14 oktober 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op diezelfde dag heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 17 oktober 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1987 en de Albanese nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, vanwege het risico op onttrekking. Verweerder heeft in dat verband als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Gronden
3. Eiser voert aan dat de gronden die zijn aangekruist voor vrijwel iedere asielzoeker gelden en in dit individuele geval niet maken dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Eiser bestrijdt zware grond 3a. Hij is Nederland wel degelijk op de voorgeschreven wijze binnengekomen, nu hij niet visumplichtig is en visumvrij door Europa kan reizen. Dat het primaire doel van eiser was om zich in Groot-Brittannië te vestigen maakt niet dat hij niet door Nederland mag reizen. Daarnaast bestrijdt eiser zware grond 3b. Eiser hoefde zich niet bij de korpschef te melden, nu er geen sprake was van illegaal verblijf. Mocht aangenomen worden dat wel sprake is van illegaal verblijf dan is dat pas ontstaan op het moment dat eiser naar Groot-Brittannië probeerde te vertrekken en was er tot aan dat moment geen sprake van enige onttrekking aan het toezicht. Eiser betwist verder alle lichte gronden.
4. Eiser kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dit gelet op zijn verklaring dat hij Nederland is ingereisd met het doel om op illegale wijze door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft eiser door zo te handelen niet voldaan aan de inreisvoorwaarden van de Schengengrenscode, [3] zodat de vrije termijn nooit is aangevangen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van 7 juni 2018. [4] Eiser kan dan ook niet gevolgd worden in zijn stelling dat hij zich niet bij de korpschef hoefde te melden, nu er wel degelijk sprake was van illegaal verblijf. Eiser is in een trailer geklommen met de bedoeling zich aan de uitreiscontrole te onttrekken. Hiermee heeft hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. [5] Dit betekent dat verweerder ook de grond 3b terecht aan de bewaring ten grondslag heeft gelegd. De stelling van eiser dat de gronden die zijn aangekruist voor iedere asielzoeker zullen gelden laat verder onverlet dat de gronden op eiser van toepassing zijn en dat derhalve aangenomen wordt dat sprake is van een onttrekkingsrisico.
5. De twee zware gronden zijn voldoende om de maatregel de kunnen dragen. [6] Wat eiser verder heeft aangevoerd tegen de lichte gronden behoeft om die reden geen bespreking meer.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat volstaan had kunnen worden met een lichter middel. Uit de geuite asielwens en de bereidheid van eiser om mee te werken volgt dat een lichter middel eenvoudig beschikbaar is. Bovendien heeft verweerder het paspoort van eiser in zijn bezit, waardoor hij toezicht en controle heeft over eiser. De omstandigheid dat hij relatief eenvoudig kan worden uitgezet naar Albanië is volgens eiser geen argument om af te zien van een lichter middel.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. In dit opzicht is van belang dat, ondanks dat hier specifiek naar gevraagd is tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, eiser geen redenen heeft gegeven waarom in zijn geval kan worden volstaan met een lichter middel, anders dan dat hij hier wil blijven. In de enkele omstandigheid dat eiser een asielwens heeft geuit, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan het lichter middel. Dit heeft verweerder ook niet nader hoeven te motiveren. Artikel 59b van de Vw biedt immers een afzonderlijke grondslag voor de inbewaringstelling van asielzoekers. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verder terecht opgemerkt dat de gestelde bereidwilligheid van eiser, waarvan pas is gebleken nadat eisers vrijheid hem was ontnomen, onverlet laat dat eiser zich niet uit eigen beweging bij verweerder heeft gemeld en zich doelbewust aan toezicht en grenscontrole heeft onttrokken. Daarbij komt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat uit het feit dat eisers paspoort is ingenomen niet volgt dat daardoor het risico wordt weggenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dit verband heeft verweerder terecht gewezen op de omstandigheid dat eiser voornemens was om op illegale wijze, en juist zonder gebruik te maken van zijn paspoort, uit te reizen.
Slotsom
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Verordening (EU) 2016/399.
4.Met als ECLI-nummer: ECLI:NL:RVS:2018:1911.
5.Zie rechtsoverweging 3.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2565.
6.Artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb.