ECLI:NL:RBDHA:2022:11047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/635072 / HA ZA 22-770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage en afschrift van bescheiden in het kader van bewijsbeslag in een civiele procedure

In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, hebben de vennootschappen GLOBAL TECHNOLOGIES (GT) en KRANSZWALD (samen GT c.s.) een incident aanhangig gemaakt tegen NEDERLANDS CENTRUM VOOR INTERIM-MANAGEMENT B.V. (NCIM). Het incident betreft een vordering tot inzage en afschrift van bescheiden die eerder in beslag zijn genomen bij NCIM. De rechtbank heeft op 26 oktober 2022 een vonnis gewezen waarin zij heeft besloten om verdere beslissingen in het incident aan te houden tot na de mondelinge behandeling in de hoofdzaak.

GT c.s. vorderen onder andere dat NCIM hen toestemming verleent tot inzage in de HR-administratie en andere relevante documenten die betrekking hebben op de oud-consultants van GT c.s. en hun werkzaamheden bij het NCIA. Deze documenten zijn van belang voor het vaststellen van de omvang van de schade die GT c.s. hebben geleden door de vermeende schending van de overeenkomsten door NCIM. De rechtbank heeft vastgesteld dat het debat tussen partijen over de voorwaarden van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onvoldoende is uitgekristalliseerd, wat aanleiding geeft tot een nader debat.

De rechtbank heeft ook de vordering van NCIM tot opheffing van het bewijsbeslag in het incident aan de orde gesteld, maar heeft besloten dat dit onderwerp tijdens de mondelinge behandeling verder besproken zal worden. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 7 december 2022 voor conclusie van antwoord, waarbij de rechtbank de partijen de gelegenheid biedt om hun standpunten verder toe te lichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/635072 / HA ZA 22-770
Vonnis in incident van 26 oktober 2022
in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
GLOBAL TECHNOLOGIES, te Clichy, Frankrijk,
2. de vennootschap naar vreemd recht
KRANSZWALD, te Boekarest, Roemenië,
eiseressen in conventie in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
verweerders in het voorwaardelijke incident tot provisionele vordering
advocaat mr. A.J. Spiegeler te Den Haag,
tegen
NEDERLANDS CENTRUM VOOR INTERIM-MANAGEMENT B.V.,te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.O. Eschweiler te Amsterdam.
Partijen worden hierna GT, Kranszwald (samen GT c.s.) en NCIM genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv tevens voorwaardelijke eis tot opheffing van beslag, met producties.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vorderen GT c.s., samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I NCIM beveelt haar verplichtingen uit de overeenkomsten tussen GT en NCIM en tussen Kranswald en NCIM (hierna: de Overeenkomsten) na te komen, door in elk geval het non-concurrentiebeding/non-wervingsbeding uit artikel 6 na te komen;
II NCIM veroordeelt tot betaling aan GT c.s. van € 2.776.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en incassokosten;
III NCIM veroordeelt tot betaling aan GT c.s. van een dwangsom van € 25.000 voor iedere overtreding van hetgeen is bepaald onder I en II en € 10.000 voor iedere dag dat een overtreding daarvan voortduurt;
IV NCIM veroordeelt in de kosten van de procedure, de nakosten en wettelijke rente.
2.2.
Hieraan leggen GT c.s., samengevat, de volgende stellingen ten grondslag. Partijen houden zich bezig met detachering van (technische) professionals. GT had sinds 18 oktober 2018 een overeenkomst met het NCIA, een agentschap van de NAVO, op basis waarvan GT consultants bij het NCIA detacheerde. Hiervoor had GT een accreditatie. Nadat deze accreditatie afliep, zijn GT c.s. in contact gekomen met NCIM, die nog wel een accreditatie had. Op 1 december 2020 zijn de Overeenkomsten gesloten, op grond waarvan GT c.s. consultants hebben ingeschakeld die zij via NCIM bij het NCIA detacheerde, waarbij NCIM een percentage van de opbrengsten van GT c.s. ontving. In artikel 6 van de Overeenkomsten is onder andere bepaald dat het NCIM niet is toegestaan om consultants van GT c.s. die betrokken zijn geweest bij een project (bij het NCIA) te benaderen om rechtstreeks voor NCIM te komen werken. NCIM heeft zich aan deze bepaling niet gehouden. Daarom vorderen GT c.s. nakoming van de Overeenkomsten en vergoeding van door GT c.s. geleden schade, primair op grond van toerekenbare tekortkoming in de nakoming en subsidiair op grond van onrechtmatig handelen.

3.Het geschil in het incident

3.1.
In het incident vorderen GT c.s., samengevat:
I dat de rechtbank aan GT c.s. toestemming verleent tot inzage en afschrift van de hierna genoemde bescheiden, althans NCIM gebiedt om binnen 7 dagen na vonnis in het incident afschriften aan GT c.s. af te geven van de door haar als volgt omschreven bescheiden:
 HR administratie, waarin contracten en correspondentie tussen NCIM en alle oud-consultants van GT c.s. die worden genoemd in paragrafen 24 en 27 van de dagvaarding is vastgelegd. Deze administratie bestaat tevens uit alle (schriftelijke) en e-mailcorrespondentie tussen NCIM en de oud-consultants van GT c.s. die bij het NCIA worden gedetacheerd. Het gaat ook om facturen en informatie over werktijden en werkzaamheden die de oud-consultants die worden genoemd in paragrafen 24 en 27 van de dagvaarding aan NCIM verstuurden voor hun werkzaamheden;
 Informatie betreffende de inhoud van communicatie tussen NCIM en de onder het bovengenoemde punt bedoelde consultants;
 Informatie betreffende de informatie die NCIM aan derden heeft verschaft over de mogelijke detachering van de consultants die worden genoemd in paragrafen 24 en 27 van de dagvaarding;
 Informatie betreffende de inhoud van communicatie tussen NCIM en lichamen van de NAVO over (mogelijke) invullingen van posities voor zover de correspondentie betrekking heeft op de consultants zoals genoemd in de ‘novation agreement’ of de oud-consultants zoals genoemd in paragrafen 24 en 27 van de dagvaarding;
 Informatie betreffende de inhoud van communicatie van mevrouw [naam01] . Zij is een oud-werknemer van GT (2013-2019) en werd later door NCIM ingehuurd;
II NCIM veroordeelt tot betaling aan GT c.s. van een dwangsom van € 25.000 voor iedere overtreding van voormeld gebod en van € 10.000 voor iedere dag dat een overtreding van voormeld gebod voortduurt;
III bepaalt dat van het vonnis in incident direct hoger beroep kan worden ingesteld;
IV NCIM veroordeelt in de kosten van het incident en de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Hiertoe voeren GT c.s., samengevat, het volgende aan. De bescheiden waarvan inzage en afschrift wordt gevorderd zijn op 17 augustus 2022 in beslag genomen bij NCIM. Deze bescheiden zijn relevant voor de rechtspositie van GT c.s. omdat uit die bescheiden inzicht in de aard en omvang van de schending van de Overeenkomsten en/of het onrechtmatig handelen en de omvang van de schade kan blijken. Ook kunnen GT c.s. met die bescheiden verdere schending en/of onrechtmatig handelen door NCIM voorkomen. Gelet op het voorgaande hebben GT c.s. rechtmatig belang bij deze bescheiden en is sprake van bepaalde bescheiden aangaande de rechtsbetrekking waarin GT c.s. partij zijn.
3.3.
NCIM voert verweer in het incident.
3.4.
In dit incident is aan de orde of GT c.s. op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kennis mogen nemen van de inhoud van de bescheiden waarop zij ingevolge de beschikking van deze rechtbank van 28 juni 2022 bewijsbeslag heeft laten leggen.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv vier cumulatieve voorwaarden verbindt aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van stukken: (1) degene die de vordering instelt, moet daarbij een rechtmatig belang hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
3.6.
Het debat tussen partijen over de vraag of aan de voorwaarden van artikel 843a RV is voldaan, is onvoldoende uitgekristalliseerd. Dit noopt dan ook tot een nader debat, eventueel onderzoek naar de feiten en uitleg van de Overeenkomsten. Daarvoor is een incidentele procedure niet uitgerust. Bovendien heeft NCIM een beroep gedaan op de onder 3.5 genoemde uitzonderingen, waarop GT c.s. nog niet hebben gereageerd. De rechtbank zal voor het nadere debat gelegenheid bieden bij de mondelinge behandeling in de hoofdzaak, voordat op het incident zal worden beslist. Dit leidt ertoe dat de rechtbank iedere verdere beslissing in het incident, ook over de vordering tot tussentijdse openstelling van hoger beroep, zal aanhouden.
3.7.
NCIM heeft, onder de voorwaarde dat de rechtbank de vordering in het incident afwijst, bij wijze van provisionele vordering of reconventionele vordering opheffing van het bewijsbeslag gevorderd. Hierop zullen GT c.s. tijdens de mondelinge behandeling als hiervoor bedoeld kunnen reageren.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 december 2022 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op
26 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1554