ECLI:NL:RBDHA:2022:11046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/616053 / HA ZA 21-695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en overheidsaansprakelijkheid bij schade door verzakking van woningen

In deze zaak vorderden eisers, eigenaren van een woning in Gouda, schadevergoeding van de Gemeente Gouda wegens onrechtmatige daad. De eisers stelden dat de Gemeente hen onjuist en onvolledig had geïnformeerd over funderingsonderzoeken en de risico's van verzakking van hun woning. De procedure begon met een dagvaarding op 3 augustus 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling werd gelast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente in de jaren '80 en '90 metingen heeft laten uitvoeren door [bedrijf01] B.V. en dat de resultaten hiervan niet volledig zijn gecommuniceerd aan de bewoners van de betrokken woningen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de eisers ten tijde van de onderzoeken geen eigenaren waren en de Gemeente de bewoners wel degelijk had geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de eisers niet voor toewijzing in aanmerking kwam en dat het beroep op verjaring onbesproken kon blijven. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die op € 4.304 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/616053 / HA ZA 21-695
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser01] , te [plaats01] ,

2.
[eiser02], te [plaats01] ,
eisers,
advocaat mr. W.H.R. baron van Boetzelaer te Heerenveen,
tegen
GEMEENTE GOUDA, te Gouda,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Doelman te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna [eiser01] c.s. en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van 8 september 2022 die zich in het griffiedossier bevinden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] c.s. zijn eigenaar van de (tussen)woning [adres01] te Gouda. Deze woning maakt onderdeel uit van een blok van woningen. Deze woningen liggen in de wijk [naam01] .
2.2.
Vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw heeft de Gemeente grondwater- en zakkingsonderzoeken laten verrichten in onder meer de wijk [naam01] .
2.3.
In het kader daarvan heeft [bedrijf01] B.V. (hierna: [bedrijf01] ) onder meer in de periode van 3 november 1981 tot 14 mei 1986 hoogtemetingen verricht aan het [adres02] te Gouda. Uit de meetgegevens is gebleken dat bij een groot aantal meetpunten een verzakking is gemeten die gemiddeld uitkomt op 3,3 tot 5,1 mm per jaar. De grenswaarde bedraagt 2 mm per jaar.
2.4.
Naar aanleiding van het grondwater- en zakkingsonderzoek zijn bepaalde blokken van woningen/panden aangemerkt als een “verdachte” locatie voor nader onderzoek om vast te stellen of er sprake was van een zodanig probleem dat funderingsherstel nodig was. Daarover zijn de bewoners van de betreffende wijken in 1987 geïnformeerd door middel van huis-aan-huisbladen en informatieavonden.
2.5.
In 1987 heeft de Gemeente ingrijpende werkzaamheden verricht aan de riolering nabij het [adres02] .
2.6.
Bij brief van 26 november 1991 heeft [bedrijf01] aan de Gemeente offerte uitgebracht voor het uitvoeren van funderingsonderzoek aan onder meer de woningen aan het [adres02] . Deze woningen waren aangemerkt als een verdachte locatie.
2.7.
Bij brief van 1 september 1992 heeft de Gemeente aan de bewoners van [adres03] tot en met [nummer01] onder meer het volgende meegedeeld:
“Begin februari dit jaar is er een funderingsonderzoek van start gegaan in delen van de [naam01] . Inmiddels is door [bedrijf01] ook aan [adres03] t/m [nummer02] een funderingsonderzoek uitgevoerd.
Bij deze inspectie, op de hoek bij nr. [nummer02] , werd ruim voldoende waterdekking van de palen geconstateerd. De houtkwaliteit is goed en er werden geen gebreken aan de fundering vastgesteld.
Vervolgens is een zakkingsonderzoek gedaan ter plaatse van nr. [nummer02] , daaruit blijkt dat het pand niet stabiel staat. Wij vermoeden dat de problematiek zich beperkt tot het hoekpand en er zijn dan ook gesprekken gaande met de eigenaar.
Omdat wij zekerheid willen over de stabiliteit van de overige funderingen onder uw woningblok willen wij hoogtemetingen laten uitvoeren.
Hiertoe zullen wij de afdeling Landmeten opdracht geven boutjes aan te brengen.
(…)”
2.8.
De in deze brief bedoelde hoogtemetingen heeft [bedrijf01] verricht in de periode 2 september 1993 tot en met 17 december 1997.
2.9.
Bij brief van 27 juli 1993 hebben enkele bewoners van het [adres02] bij de gemeenteraad hun zorgen geuit over de funderingsgebreken van de woning aan het [adres04] en de mogelijke gevolgen daarvan voor hun woningen, met het verzoek iets te doen aan de situatie.
2.10.
Naar aanleiding hiervan heeft de Gemeente aan deze bewoners bij brief van 29 september 1993 het volgende meegedeeld:
“Met het schrijven van de afdeling S.V.M., van de sector Stadsontwikkeling d.d. 1 september 1992, bent u reeds geïnformeerd over het uitgevoerde funderingsonderzoek aan het woningblok waarin u woont, [adres03] t/m [nummer02] , en de hoogtemetingen die zouden worden uitgevoerd.
Momenteel zijn er enkele gesprekken door de inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht,
de heer [naam02] , met de heer [naam03] [de toenmalige bewoner van nr. [nummer02] , rechtbank] gevoerd en is de noodzaak om maatregelen te treffen nadrukkelijk kenbaar gemaakt.
Over de hoogtemetingen zijn nog geen definitieve conclusies bekend. Wel is duidelijk geworden dat er nodig iets moet gebeuren om ernstige schade aan belendingen te voorkomen.
De heer [naam03] is medegedeeld dat hij op basis van de Woningwet door middel van een aanschrijving zal worden gelast om de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.”
2.11.
In 1994 heeft de eigenaar van [adres04] herstelwerkzaamheden aan de fundering uitgevoerd, welke werkzaamheden op 1 april 1995 zijn opgeleverd.
2.12.
Bij brief van 16 februari 1998 heeft (mevrouw [naam04] namens) de Gemeente aan [bedrijf01] het volgende meegedeeld:
“In december 1997 hebben wij met [naam05] rond de tafel gezeten en o.a. gesproken over de hoogtemetingen van het woningblok [adres05] t/m [nummer02] . Ook na het herstel van nr. [nummer02] door [bedrijf02] , zet de zakking door. De aandacht heeft zich tijdens dit gesprek met name gericht hoe we moeten omgaan met de voortgaande zetting bij nr. [nummer02] om vervolgens de andere eigenaren te informeren.
Na intern overleg tussen [naam05] en inspecteur BWT is besloten dat de zetting bij nr. [nummer02] van dien aard is dat van gemeentewege niet kan worden opgetreden. De motivatie is ook gering “we meten ook nooit andere blokken na herstel weten niet hoeveel die zakken”.
Het lijkt mij goed om de overige eigenaren de uitslag van de hoogtemetingen te geven, zou eind 1997 al gebeuren. Nu staat een woning te koop en men wil duidelijkheid. Wil jij op korte termijn een verhaaltje maken met advies. Alvast veel dank.”
2.13.
Naar aanleiding van deze brief heeft [bedrijf01] een berekening opgesteld van de zakkingssnelheid van de woningen aan het [adres02] over de periode tussen 24 november 1995 tot 17 december 1997 en de te verwachten zakking na 25 jaar.
2.14.
Bij brief van 24 april 1998 heeft de Gemeente aan de eigenaren/bewoners van [adres03] tot en met 12 het volgende geschreven:
“Zoals u weet zijn in opdracht en voor rekening van de gemeente sinds 1992 periodiek hoogtemetingen uitgevoerd aan uw panden om vast te stellen of er een stabiele situatie bestaat rond de funderingen. Ook na het funderingsherstel van het hoekpand, [adres04] , zijn nog enkele controlemetingen uitgevoerd. Uit deze metingen blijkt een zeer geringe voortgaande zetting van de gevels. Met de berekende zakkingssnelheden en de daarmee te verwachten totale zakking over een periode van 25 jaar wordt bij geen van de meetpunten het criterium overschreden. Uit berekening van de deflectiegradient (onderlinge zetting) blijkt eveneens geen overschrijding van bijbehorende criteria.
Op basis van de totale meetreeks wordt geconcludeerd dat er momenteel geen aanleiding is om maatregelen aan de fundering te overwegen. Mocht u in de toekomst verschijnselen waarnemen, zoals actieve scheurvorming, die verband kunnen houden met funderingsgebreken, of heeft u naar aanleiding van deze brief vragen, dan kunt u contact opnemen met mevrouw [naam04] (…)”
2.15.
Half mei 1998 hebben [eiser01] c.s. [adres01] gekocht en op
30 oktober 1998 heeft de levering van deze onroerende zaak plaatsgevonden.
2.16.
In of omstreeks 2004 hebben [eiser01] c.s., na het verkrijgen van vergunning, een aanbouw aan de woning geplaatst. Deze aanbouw is met de woning verenigd, maar deelt niet de fundering van de woning.
2.17.
Medio 2017 hebben [eiser01] c.s. geconstateerd dat de aanbouw losscheurde van de woning.
2.18.
Hierover hebben [eiser01] c.s. contact gezocht met de Gemeente, voor het eerst bij e-mail van 4 oktober 2017, waarin onder meer het volgende is geschreven:
“In 1998 hebben wij ons huis aan het [adres01] te ( [postcode01] ) Gouda gekocht. In het verleden was het huizenblok gaan zakken, maar er waren maatregelen getroffen en er was gemonitord. Wij dachten dat wij de aankoop hadden gedaan met de verzekering dat uit onderzoek was gebleken dat de situatie stabiel was. Sinds anderhalf tot twee jaar merken wij verandering in de situatie en sinds een tijdje zien we op verschillende punten een duidelijke scheuring tussen ons huis en de in 2005 geplaatste aanbouw. Ook bij [adres04] en [adres05] ervaart men verandering in de situatie. Zo heeft de bewoner van [adres05] alle vloeren waterpas gelegd en dat is nu een goed ijkpunt.
De afwijking uit het verleden zat vooral in de linkervoorhoek. Het lijkt erop dat het huis/blok nu in zijn geheel naar voren ‘duikt’.
(…)
Wat ons met name opvalt, is dat de situatie jarenlang stabiel was of leek en er tijdens en na de bouw van de woontorens aan de overzijde van de weg geen zichtbare schade ontstond. Pas sinds anderhalf tot twee jaar geleden merken wij verandering waarbij we ook nog hebben gedacht aan eventuele werking van het stucwerk van de aanbouw. Graag komen we met u in contact over mogelijke
oorzaken en oplossingen.”
2.19.
Aanvankelijk, in april 2018, heeft de Gemeente aan [eiser01] c.s. laten weten dat de zij niet meer beschikte over de onderzoeksrapporten van [bedrijf01] uit de jaren ’80.
2.20.
In augustus 2018 heeft de Gemeente hoogtemetingen laten verrichten aan de woningen aan het [adres02] .
2.21.
In opdracht van [eiser01] c.s. heeft drs. [naam06] ( [naam06] ) aan de hand van de op dat moment beschikbare meetgegevens van [bedrijf01] (over de jaren 1993 tot en met 2018) een rapport opgesteld over de oorzaak van de verzakking bij [adres01] . Dit rapport is uitgebracht op 3 december 2018.
2.22.
Bij brief van 19 juni 2019 hebben [eiser01] c.s. de Gemeente aansprakelijk gesteld voor schade door het in 1998 onjuist althans onvolledig inlichten van [eiser01] c.s. althans de toenmalige bewoners van [adres01] over de noodzaak van funderingsherstel.
2.23.
Op 24 juli 2019 heeft de Gemeente de onderzoeksrapporten van [bedrijf01] uit de jaren ’80 aan [eiser01] c.s. toegezonden.
2.24.
Deze onderzoeksrapporten heeft [naam06] betrokken in een herziene versie van zijn rapport van 31 maart 2020. In dat rapport heeft [naam06] , kort gezegd, geconcludeerd dat de zettingssnelheid bij een aantal meetpunten in het blok woningen aan het [adres02] over de periode 1981 tot en met 2018 vrijwel continu boven de 2 mm/jaar zijn gebleven.
2.25.
De Gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I voor recht verklaart dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] c.s.;
II de Gemeente veroordeelt tot betaling van € 67.142,86, uit hoofde van schadevergoeding;
III de Gemeente veroordeelt in de kosten van de procedure, met de nakosten.
3.2.
Hieraan leggen [eiser01] c.s., samengevat, het volgende ten grondslag. De Gemeente was op basis van de meetgegevens van [bedrijf01] uit de jaren ’80 en ’90 ervan op de hoogte dat de woningen aan het [adres02] significant en structureel sneller zakken dan de grenswaarde van 2 mm/jaar en ook dat sprake was van ongelijkmatige zakking van de woning(en). De Gemeente heeft nagelaten de bewoners van het [adres02] hierover (volledig) te informeren. Bovendien heeft de Gemeente meermaals (behalve jegens de eigenaar van [adres04] ) meegedeeld dat er geen reden tot ingrijpen was, in het bijzonder in haar brief van 24 april 1998. Dat levert onrechtmatig handelen op jegens de bewoners van het [adres02] en jegens [eiser01] c.s., die op deze onjuiste informatie hebben vertrouwd bij hun beslissing om [adres01] te kopen. De Gemeente dient onder meer op te komen voor de kosten van funderingsherstel, die [eiser01] c.s. begroten op € 67.142,86.
3.3.
De Gemeente stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van [eiser01] c.s. is verjaard en voert subsidiair inhoudelijk verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om de vordering eerst inhoudelijk te beoordelen en daarna te bezien of het beroep op verjaring moet worden besproken.
4.2.
Bij deze inhoudelijke beoordeling staat centraal of de Gemeente op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] c.s. en aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [eiser01] c.s. gestelde schade. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:162 BW is vereist dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] c.s., dat dit handelen aan de Gemeente kan worden toegerekend, dat [eiser01] c.s. schade hebben geleden en dat deze schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen van de Gemeente.
4.3.
Op grond van de hoofdregel van het bewijsrecht (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) is het aan [eiser01] c.s. om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit volgt dat aan de vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan.
Metingen uit de jaren ’80 en ‘90
4.4.
In de eerste plaats verwijten [eiser01] c.s. de Gemeente dat zij de bewoners van het [adres02] niet (volledig) heeft ingelicht over de resultaten van de metingen van [bedrijf01] uit de jaren ’80 en ‘90. Dit verwijt gaat niet op.
4.5.
Allereerst is hierbij van belang dat [eiser01] c.s. ten tijde van de onderzoeken uit de jaren ’80 en ’90 nog geen eigenaar waren van [adres01] , zodat niet zonder meer valt in te zien dat de Gemeente jegens hen zou zijn tekortgeschoten in de informatievoorziening over de onderzoeken.
4.6.
Bovendien heeft de Gemeente de bewoners van het [adres02] wel degelijk geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken, gelet op het volgende.
4.7.
Zoals de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd, heeft zij in 1987 op de gehouden informatieavonden toegelicht welke locaties als verdacht waren aangemerkt en dat op die locaties nader onderzoek zou worden gedaan of er sprake was van een funderingsprobleem. Tot die verdachte locaties behoorde - op basis van het onder 2.2 bedoelde onderzoek - ook het [adres02] .
4.8.
Bij de onder 2.6 bedoelde brief van 1 september 1992 heeft de Gemeente de bewoners van het [adres02] geïnformeerd over de resultaten van het nader funderingsonderzoek. Hierbij is onder meer meegedeeld dat er bij [adres04] ook een zakkingsonderzoek is uitgevoerd, waarbij was gebleken dat de woning niet stabiel stond en dat de Gemeente hoogtemetingen zou laten uitvoeren om zekerheid te verkrijgen over de stabiliteit van de funderingen onder de andere woningen in het blok, waaronder dus ook [adres01] .
4.9.
Deze hoogtemetingen heeft [bedrijf01] verricht in de periode 2 september 1993 tot en met 17 december 1997. Ook over de resultaten daarvan heeft de Gemeente de bewoners geïnformeerd, namelijk in de hierna te bepreken brief van 24 april 1998.
4.10.
Voor zover in de stellingen van [eiser01] c.s. besloten ligt dat de Gemeente de exacte meetresultaten van de onderzoeken destijds met de bewoners had moeten delen, ziet de rechtbank hiervoor, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen grond.
De brief van 24 april 1998
4.11.
Het tweede verwijt van [eiser01] c.s. houdt, kort gezegd, in dat de Gemeente in haar brief van 24 april 1998 ten onrechte heeft meegedeeld dat er geen reden was om maatregelen aan de fundering te treffen, nu uit de resultaten van de eerdere onderzoeken van [bedrijf01] het tegendeel volgde. Volgens [eiser01] c.s. zijn zij door deze brief op het verkeerde been gezet bij de beslissing om de woning te kopen.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat de (enkele) omstandigheid dat een overheidsorgaan aan een belanghebbende, naar aanleiding van een door deze gedane verzoek, onjuiste en/of onvolledige inlichtingen verschaft niet automatisch betekent dat sprake is van onrechtmatig handelen door dat overheidsorgaan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit immers voort dat de vraag of een overheidslichaam (zoals de Gemeente) aansprakelijk is voor schade die (beweerdelijk) voortvloeit uit onjuiste mededelingen, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank verwijst in dit verband naar HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0219 (’s-Hertogenbosch/Van Zoggel).
4.13.
De omstandigheid dat de brief van 24 april 1998 niet was gericht aan [eiser01] c.s. acht de rechtbank niet van beslissende betekenis. De brief is opgesteld op verzoek van de toenmalige eigenaar van [adres01] met het oog op de verkoop van de woning. Daarom was voor de Gemeente kenbaar dat de belangen van de koper, in dit geval [eiser01] c.s., in het geding zouden kunnen zijn.
4.14.
Bij de vraag of de Gemeente [eiser01] c.s. onjuist heeft ingelicht is allereerst van belang of de Gemeente zich in de brief heeft mogen baseren op de onder 2.12 bedoelde berekeningen van [bedrijf01] (productie 5 van [eiser01] c.s.). [eiser01] c.s. stellen zich op het standpunt dat de Gemeente bij deze brief alle resultaten had moeten betrekken van de metingen vanaf de jaren ’80, zoals [naam06] heeft gedaan in zijn rapport van 31 maart 2020. In dat geval zou volgens [eiser01] c.s. zijn geconcludeerd dat er sprake was van een (vrijwel continue) voortschrijdende zetting boven de grenswaarde van 2 mm/jaar.
4.15.
Volgens de Gemeente heeft zij mogen uitgaan van de berekeningen van [bedrijf01] . De Gemeente voert hiertoe aan dat de zakkingssnelheid na het funderingsherstel van [adres04] in 1995 voor alle meetpunten onder de grenswaarde bleef, terwijl dat in de periode daarvoor niet zo was. Hieruit is geconcludeerd dat het funderingsherstel het gewenste effect had, namelijk dat de zetting stabiliseerde onder de grenssnelheid van 2 mm/jaar. Daarnaast is geconcludeerd dat de onderlinge zetting van de woningen geen overschrijding opleverde van de criteria en dat de prognose was dat de totale zetting na 25 jaar binnen de marges bleef, aldus nog steeds de Gemeente.
4.16.
[eiser01] c.s. hebben de juistheid van deze bevindingen van [bedrijf01] onvoldoende gemotiveerd bestreden. De rapportages van [naam06] zijn daarvoor ontoereikend, omdat [naam06] daarin het aspect van funderingsherstel bij [adres04] niet heeft meegenomen en hij zijn conclusie mede heeft gebaseerd op na 1998 uitgevoerde metingen. Die metingen heeft de Gemeente niet kunnen betrekken in haar brief van 24 april 1998. De rechtbank volgt de Gemeente dus op dit punt.
4.17.
Dat [eiser01] c.s. onjuist of onvolledig is geïnformeerd volgt evenmin uit de bewoordingen van de brief van 24 april 1998. In die brief kan, anders dan [eiser01] c.s. menen, geen garantie worden gelezen dat funderingsherstel in de komende 25 jaar zou kunnen uitblijven. In de brief is immers meegedeeld is dat
momenteelgeen aanleiding is om funderingsmaatregelen te nemen en dat bij toekomstige scheurvorming, die verband kan houden met funderingsgebreken, contact opgenomen kan worden met de Gemeente. Gelet op dit een en ander hebben [eiser01] c.s. redelijkerwijs behoren te begrijpen dat de te verwachten zakkingsnelheid over 25 jaar en de mate van onderlinge zetting niet werd gegarandeerd.
4.18.
Gelet op het voorgaande is [eiser01] c.s. met de brief van 24 april 1998 niet onjuist of onvolledig ingelicht.
Slotsom
4.19.
Wat hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] c.s., zodat de vordering om inhoudelijke redenen niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit brengt mee dat het beroep op verjaring onbesproken kan blijven.
Proceskosten
4.20.
[eiser01] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Gemeente op € 4.304, namelijk € 2.076 aan griffierecht en € 2.228 aan salaris advocaat (2 punten à € 1.114, volgens tarief IV), te vermeerderen met de door de Gemeente gevorderde nakosten en wettelijke rente.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 4.304 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis, indien [eiser01] c.s. voormelde kosten niet voordien hebben vergoed, tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1554