ECLI:NL:RBDHA:2022:11015
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring
Op 8 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een maatregel van bewaring. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, geregistreerd onder het zaaknummer NL22.1014. Dit beroep was ingesteld tegen een maatregel van bewaring die op 20 januari 2022 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris heeft op 28 januari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven en schadevergoeding aangeboden, maar verzoeker heeft het beroep met zaaknummer NL22.1014 ingetrokken en het verzoek om een voorlopige voorziening gehandhaafd.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De rechter overwoog dat, gezien het intrekken van het beroep, er geen beroepsprocedure meer liep en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldeed aan de vereiste connexiteit zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.
De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.