ECLI:NL:RBDHA:2022:11014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.7341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging in het kader van polygamie en feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft eiseres, een Syrische vrouw, beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2022 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. F.J.M. Schonkeren. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken. Eiseres is gehuwd met referent, die sinds 1 januari 2002 met haar is getrouwd. Referent heeft een zelfstandige asielvergunning en heeft binnen drie maanden na de verlening van deze vergunning verzocht om de overkomst van eiseres. De staatssecretaris heeft echter het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, met de stelling dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent was verbroken omdat referent naar Nederland was gekomen om bij een andere echtgenote te wonen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. De rechtbank stelt vast dat er veel contact tussen hen is geweest en dat referent financieel voor eiseres en hun kinderen zorgde. De rechtbank wijst erop dat de enkele omstandigheid dat referent met een andere echtgenote samenwoont, niet automatisch leidt tot de conclusie dat de feitelijke gezinsband met eiseres is verbroken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet zonder nadere motivering kon stellen dat eiseres niet onder de doelgroep van de nareisregeling valt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7341
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 maart 2022 (het bestreden besluit) over de weigering van afgifte van een mvv1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig [Naam 2] (referent), met [Naam 3] als begeleider. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Referent is sinds 1 januari 2002 gehuwd met eiseres. Tevens was hij gehuwd met
[Naam 4]. Hij is in 2018, als echtgenoot van [Naam 4], op basis van een mvv in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Op 23 april 2020 is referent officieel van
[Naam 4] gescheiden. Bij besluit van 6 januari 2021 is aan referent met ingang van
19 september 2019 een zelfstandige asielvergunning verleend. Op 27 januari 2021 heeft referent een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv voor nareis aan eiseres en haar vier kinderen. Bij besluit van 7 september 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen (het primaire besluit).
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het primaire besluit voor wat betreft eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres niet in
1. machtiging tot voorlopig verblijf
aanmerking komt voor verblijf in het kader van nareis, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken door de komst van referent in het kader van nareis naar zijn toenmalige echtgenote [Naam 4]. Deze verbroken feitelijke gezinsband kan op een later moment niet worden hersteld. Nu de feitelijke gezinsband is verbroken is geen sprake van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn2. Volgens verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die desondanks tot inwilliging van de aanvraag moeten leiden.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij wel voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een nareisvergunning. Referent heeft een zelfstandige asielvergunning en heeft binnen drie maanden gevraagd om haar overkomst. Op het moment van binnenkomst van referent in Nederland was sprake van een huwelijksrelatie tussen eiseres en referent. Het al dan niet bestaan van een feitelijke gezinsband is een vraag van feitelijke aard. Verweerder baseert zijn standpunt, dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent op dat moment was verbroken, alleen op de overweging dat referent naar Nederland is gereisd om met
[Naam 4] samen te wonen. Verweerder heeft echter in het geheel niet onderzocht op welke wijze eiseres en referent nadien contact hebben gehouden en invulling hebben gegeven aan hun gezinsleven. Er is altijd veel (telefonisch) contact tussen beiden blijven bestaan en referent is (financieel) voor eiseres en hun kinderen blijven zorgen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een door haar opgestelde verklaring en foto’s overgelegd. Aangezien verweerder het bestaan van een feitelijke gezinsband niet heeft onderzocht bij de totstandkoming van het primaire besluit, had hij eiseres en referent in bezwaar moeten horen.
5. Op grond van artikel 29, tweede lid onder a, van de Vw3, gelezen in samenhang met het vierde lid van dat artikel, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de echtgenoot van de vreemdeling aan wie een dergelijke vergunning reeds is verleend (de referent), indien de echtgenoot op het tijdstip van binnenkomst van de referent tot diens gezin behoorde en binnen drie maanden na verlening van de asielvergunning aan de referent om afgifte van een mvv aan de echtgenoot is gevraagd.
6. In paragraaf C2/4.1.2.2 van de Vc4 is vastgelegd dat deze verblijfsvergunning alleen wordt verleend als het huwelijk al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd.
Vaststaat dat referent binnen drie maanden na de verlening van zijn zelfstandige asielvergunning heeft verzocht om de overkomst van eiseres. Ook wordt het bestaan van een familierechtelijke relatie (huwelijk) tussen eiseres en referent door verweerder aangenomen.
Paragraaf C2/4.1.3 bevat een nadere regeling in geval van een polygame situatie. De vraag moet dan beantwoord worden of het gezinslid dat wil nareizen onder de doelgroep van artikel 29, tweede lid, van de Vw valt. Is dat niet het geval, dan wordt de aanvrager doorverwezen naar een reguliere gezinsherenigingsprocedure. Als de aanvrager wel binnen het toepassingsbereik van de wettelijke nareisregeling valt, moet de IND een op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn en het EU Handvest5 vereiste individuele beoordeling maken.
2 Richtlijn 2003/86/EG
3 Vreemdelingenwet 2000
4 Vreemdelingencircula ire 2000
5 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01)
Daarbij geldt dat een wettelijke echtgeno(o)t(e) en de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft.
Deze wijze van beoordelen is een uitwerking van het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn dat de betrokken lidstaat in het geval van een polygaam huwelijk geen toestemming geeft tot gezinshereniging met een echtgenoot, indiende gezinshereniger al met een andere echtgenoot samenwoont op het grondgebied van die lidstaat.
7. De mogelijke vaststelling dat om deze reden geen verblijf kan worden toegestaan, moet naar het oordeel van de rechtbank worden onderscheiden van de vraag naar het bestaan van een feitelijke gezinsband of de vraag naar het bestaan van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, sub b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. In geval van een polygaam huwelijk betekent de enkele omstandigheid dat een referent naar Nederland is gekomen om bij een van zijn echtgenoten te verblijven nog niet dat de
feitelijke gezinsband met een andere echtgenoot is verbroken. In dit verband moet worden opgemerkt dat op gehuwden geen verplichting tot samenwonen rust. Daarnaast luidt artikel
3.16
van het Vb6 dat, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning ten behoeve van gezinshereniging slechts wordt verleend aan één echtgenoot, geregistreerde partner of partner tegelijkertijd. Ook hieruit valt niet af te leiden dat het geven van verblijf bij één echtgenoot leidt tot verbreking van de feitelijke gezinsband met een tweede echtgenoot. Niet valt in te zien waarom de uitleg van artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn in nareiszaken anders zou moeten zijn dan in reguliere gezinsherenigingszaken.
8. De conclusie van verweerder dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken, enkel doordat referent naar Nederland is gekomen om te verblijven met zijn andere echtgenote, is dan ook onjuist. Eiseres stelt terecht dat verweerder, bij twijfel aan een daadwerkelijk huwelijksleven tussen haar en referent, hier nader feitelijk onderzoek naar had moeten doen. Ook stelt eiseres in verband hiermee terecht dat de hoorplicht van verweerder in de bezwaarprocedure is geschonden.
9. Gelet hierop heeft verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet valt onder de doelgroep van de nareisregeling in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Om die reden faalt vooralsnog ook het standpunt van verweerder ter zitting dat eiseres voor een verdere individuele beoordeling - waaronder de toets aan artikel 8 van het EVRM7 - een reguliere aanvraag moet indienen.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb8. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om anderszins zelf in de zaak te voorzien. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus. Daarbij is van belang dat verweerder voor het doen van nader onderzoek eiseres en referent nader zal moeten horen en niet is te voorspellen binnen welke termijn verweerder daaraan uitvoering
6 Vreemdelingenbesluit 2000
7 Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
8 Algemene wet bestuursrecht
zal kunnen gegeven. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1. punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.