Overwegingen
1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993. Hij was lid van de politieke partij IPOB, droeg IPOB-kleding, nam deel aan geheime IPOB- vergaderingen en gaf daar zijn mening, en heeft viermaal deelgenomen aan demonstraties. Ook at en dronk eiser met IPOB-leden als ware het een familie. Eisers had als taak om de IPOB-vergaderruimten schoon te maken. Daarnaast moedigde eiser mensen aan om het protest door te zetten en vertelde hij anderen over IPOB en hun beweegredenen. Eiser heeft aangegeven dat IPOB gebruik maakt van social media. Vanwege het feit dat eiser IPOB-kleding droeg is hij tweemaal geslagen door de politie. Tijdens de IPOB-demonstraties had eiser geen speciale taak, wel droeg hij IPOB-kleding en hield hij een spandoek vast. Er zijn bij die demonstraties heel veel mensen gearresteerd, eiser wist echter weg te vluchten. Eiser heeft toen hij lid werd van IPOB de belofte moeten afleggen dat hij doorgaat met demonstreren. Na een IPOB-protest in oktober/november 2015 in [plaats] met als doel de vrijlating van leider [naam] , waaraan eiser samen met 200 à 300 andere demonstranten deelnam, is de politie op zoek gegaan naar de protestleider. Het is gebruikelijk dat op de tafel van de IPOB-vergaderruimte op [naam] een registratieboek met namen van leden op tafel ligt dat altijd blijft liggen. Eiser denkt dat een spion/informant de locatie van de vergaderplaats van IPOB op [naam] aan de politie heeft verteld. De politie heeft daarvandaan het boek met daarin de namen en adressen van 20 leden, waaronder eiser, meegenomen, verder is er niets meegenomen. Toen de politie bij eisers huis langskwam, was eiser in de achtertuin en kon hij ongezien wegvluchten. Eiser neemt aan dat de politie ook bij de andere IPOB-leden is langsgegaan en hen met behulp van het boek heeft opgespoord en opgepakt.
2. Eiser heeft verder aangegeven dat [naam] , de man die hem heeft geholpen met zijn uitreis, hem seksueel heeft misbruikt in zijn auto. Eiser heeft toen via het autoraam gezien dat er één persoon stond met een telefoon in zijn handen in eisers richting. Eiser weet daarom zeker dat die persoon een foto van hem en [naam] heeft gemaakt. Eiser weet niet of het ergens bekend is dat eiser misbruikt werd, hij heeft ook geen aanwijzingen dat er iemand op zoek is naar hem naar aanleiding van dit incident. Eiser is weggevlucht omdat in Nigeria homoseksualiteit niet is toegestaan. Eiser is geen homoseksueel maar vreest wel dat hij zo wordt gezien. In Italië en toen hij net in Nederland was werd eiser door de mensensmokkelaars misbruikt en moest hij homoseksuele diensten verrichten voor anderen.
3. Eiser wordt in Nigeria gediscrimineerd door de Hausa en door de Fulani herders vanwege het feit dat hij tot de Igbo-stam behoort. Eiser had werk bij een Hausa man die weigerde hem uit te betalen. Zijn klacht daarover werd door de politie niet in behandeling genomen. In de bus werd eiser ongeveer drie keer per week gediscrimineerd doordat mensen hun neus dichthielden of grapjes over hem maakten. Ook is hij een keer door een Fulani herder bedreigd met een mes. Eiser heeft geen bescherming gevraagd bij de Nigeriaanse autoriteiten vanwege deze discriminatie omdat de Hausa en de Fulani aan de macht zijn in zijn land.
4. De uitreis van eiser is door [naam] gefinancierd. Hij heeft geregeld dat eiser naar [naam] broer [naam] toe kon, in Italië. Eiser is daar in 2015 gearriveerd. Voor zijn vertrek moest eiser de Juju-belofte doen inhoudende dat hij zijn schuld aan [naam] zou terugbetalen. Eiser heeft in strijd met deze Juju-belofte zijn schuld niet terugbetaald. Hij is om die reden bang voor [naam] en voor de (andere) broers van [naam] in Nigeria, want ook zij kunnen het geld van eiser terugeisen. Het laatste contact wat eiser met hen had was in 2018. Eiser weet dat ze nog op zoek zijn naar hem omdat het om een geldschuld gaat. Eisers moeder woont nog in [plaats] , zij had voor eisers vertrek borstkanker en eiser heeft sinds zijn vertrek uit Nigeria geen contact meer met haar gehad.
5. Eiser heeft in Nederland een zwangere partner, [naam] van Gambiaanse nationaliteit. Zij is in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning.
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen ten gevolge van het lidmaatschap van IPOB en de activiteiten die eiser heeft verricht;
Toegedichte homoseksualiteit;
Discriminatie vanwege de etniciteit en religie;
Problemen met [naam] en zijn broers wegens het niet terugbetalen van de geldsom voor de reis.
7. Verweerder heeft zich hierover - kort weergegeven - op het volgende standpunt gesteld.
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser worden geloofwaardig geacht. Ten aanzien van het tweede relevante element worden de verklaringen van eiser dat hij lid was van IPOB en politieke activiteiten heeft verricht, geloofwaardig geacht. Dat bij eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging wordt echter niet geloofwaardig geacht. Ook wordt niet geloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft ondervonden ten gevolge van het lidmaatschap van IPOB en de activiteiten die hij heeft verricht. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eisers activiteiten in Nigeria en Nederland tot een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer leiden. Nu geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging mag van eiser bij terugkeer terughoudendheid worden verlangd in het uitoefenen van zijn politieke activiteiten. Het derde relevante element, dat eiser homoseksualiteit wordt toegedicht, wordt niet geloofwaardig geacht. Het vierde relevante element, de discriminatie van eiser op grond van zijn etniciteit en religie, wordt wel geloofwaardig geacht. Echter eisers vrees voor vervolging vanwege discriminatie wordt niet aannemelijk/zwaarwegend geacht. Ten aanzien van het vijfde relevante element wordt de verklaring van eiser dat hij een schuld heeft bij [naam] en zijn broers geloofwaardig geacht. Echter, eisers vrees voor vervolging vanwege deze schuld wordt niet gevolgd omdat eiser zijn verklaringen baseert op niet onderbouwde veronderstellingen. Eiser komt niet in aanmerking voor een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van gezinsleven tussen eiser en zijn partner is geen sprake omdat daar niet in voldoende mate invulling aan wordt gegeven omdat zij niet samenwonen en in het verleden ook niet samen hebben gewoond. Dat eiser zijn familieleven met zijn partner heeft onderbouwd met een brief maakt dat niet anders. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen niet is gebleken, nu geen van beide in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft evenmin gezinsleven met zijn kind, aangezien zijn kind nog niet is geboren. Ook komt eiser niet in aanmerking voor een reguliere vergunning op grond van mensenhandel, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden. Eiser is geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw 2000. Het bestreden besluit geldt tevens als terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken. De rechtsgevolgen van dit besluit worden in het geval van instellen van beroep wel opgeschort.
8. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in zijn beroepschrift en ter zitting van de rechtbank heeft aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
Het oordeel van de rechtbank
Problemen ten gevolge van het lidmaatschap van IPOB en de activiteiten die eiser heeft verricht
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder het deel van eisers relaas over het lidmaatschap van eiser bij IPOB en de deelname van eiser aan protesten geloofwaardig heeft geacht maar dat er geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging bij eiser. Het deel van het relaas van eiser dat ziet op problemen als gevolg van de activiteiten is ongeloofwaardig geacht.
10. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het deel van eisers relaas over zijn problemen vanwege zijn politieke activiteiten en lidmaatschap van IPOB in Nigeria ongeloofwaardig is. In de eerste plaats heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser nooit is opgepakt bij een demonstratie. Verder heeft verweerder het niet ten onrechte opmerkelijk gevonden dat eiser heeft verklaard het gebruikelijk is dat op de tafel van de IPOB-vergaderruimte een registratieboek met namen van leden ligt, dat altijd blijft liggen en dat de politie alleen dat registratieboek heeft meegenomen bij de inval. Dit gelet op de risico’s die verbonden zijn aan het (altijd) laten liggen van dit boek voor de leden van de organisatie. De Nigeriaanse autoriteiten hebben de organisatie immers aangemerkt als terroristische organisatie. Ook heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat eisers verklaring dat er behalve het ledenboek niets is meegenomen bij de inval niet rijmt met zijn verklaring dat hij direct na dit voorval het land is uit gevlucht en niet is gebleken dat hij nadien nog in contact stond met IPOB-leden. Ook heeft verweerder het niet aannemelijk kunnen vinden dat hij thuis wordt gezocht als een spion binnen de gelederen van IPOB zou weten waar de vergaderingen plaatsvinden, eiser kan dan immers ook op de vergaderingen gevonden worden. Ook heeft verweerder niet ten onrechte opmerkelijk geacht dat de politie dermate veel moeite doet om de leden één voor één thuis te arresteren, terwijl volgens eiser een spion wist wanneer de leden samen een vergadering hielden. De beroepsgronden van eiser tegen dit onderdeel slagen niet.
11. Voor wat betreft de geloofwaardig geachte deel van dit relevante element heeft verweerder onder verwijzing naar het informatiebericht 2020/62 (IB 2020/62) eerst getoetst of sprake is van een fundamentele politieke overtuiging bij eiser en de geloofwaardigheid daarvan beoordeeld. Verweerder komt tot de conclusie dat eiser geen fundamentele politieke overtuiging heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van dit deel van het relevante element een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder niet (eerst) moeten beoordelen of de geloofwaardig geachte activiteiten voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging maar had verweerder het geloofwaardig geachte deel van dit relevante element moeten doortoetsen en moeten beoordelen of de vrees bij terugkeer vanwege deze door eiser verrichte activiteiten aannemelijk en voldoende zwaarwegend is. Dit had verweerder moeten doen zonder daarbij te betrekken of sprake is van een fundamentele politieke overtuiging en zonder daaraan het gevolg te verbinden dat van eiser, bij gebrek aan een fundamentele politieke overtuiging, terughoudendheid bij terugkeer wordt verwacht. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
12. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling ) heeft bij uitspraak van 16 februari 2022prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). De vier vragen die de Afdeling aan het Hof stelt gaan over de vervolgingsgrond politieke overtuiging en het belang van de sterkte van die overtuiging voor de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming. In rechtsoverweging 18 heeft de Afdeling aangegeven dat er verschillende groepen van vreemdelingen zijn waarvoor de in de verwijzingsuitspraak gestelde vragen niet relevant zijn. Dat wordt toegelicht aan de hand van een aantal situaties.
13. Zo wordt de situatie benoemd dat de vreemdeling al reden voor gegronde vrees op vervolging kan hebben omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat dat hij vóór vertrek uit zijn land van herkomst al in de negatieve aandacht van een actor van vervolging stond vanwege het uiten van zijn politieke overtuiging. De sterkte van die overtuiging is dan niet relevant (rechtsoverweging 18.1). Ook in het geval van ‘réfugié sur place’, wanneer de vreemdeling in de negatieve aandacht van de actoren van vervolging is komen te staan vanwege politieke activiteiten na zijn vertrek, speelt de sterkte van de overtuiging geen rol (rechtsoverweging 18.2). Dan bestaat er immers eveneens een gegronde vrees voor vervolging.
14. In rechtsoverweging 18.3 stelt de Afdeling dat er nog meer situaties mogelijk zijn waarin de in de verwijzingsuitspraak gestelde vragen evenmin relevant zijn. Onder meer de situatie waarin een vreemdeling al in het land van herkomst een politieke overtuiging uitte door het verrichten van politieke activiteiten, de actor van vervolging daarvan toen niet op de hoogte is geraakt, terwijl die vreemdeling na afwijzing van de asielaanvraag in het land van ontvangst en na terugkeer naar het land van herkomst die activiteiten voortzet. Dergelijke ’sur place' activiteiten die een continuering vormen van eerder onopgemerkte activiteiten liggen buiten het bereik van de verwijzingsuitspraak. Dit omdat in deze situatie, anders dan in de verwijzingsuitspraak, het onderzoek en de beoordeling van de beslisautoriteit en de rechterlijke controle daarvan zich concentreren op de vraag naar de gegrondheid van de vrees en niet op de vraag naar de sterkte van de politieke overtuiging, aldus de Afdeling.
15. Naar het oordeel van de rechtbank kan de situatie van eiser worden geschaard onder de uitzonderingssituatie zoals de Afdeling die beschrijft in rechtsoverweging 18.3. Het is niet in geschil dat eiser in het land van herkomst een politieke overtuiging uitte door zijn lidmaatschap van IPOB en het (openlijk) verrichten van politieke activiteiten door deelname aan protesten, waarbij eiser is weggevlucht toen de autoriteiten kwamen. Dat verweerder de gestelde problemen van eiser niet geloofwaardig heeft geacht en daarmee van mening is dat eiser niet in de negatieve belangstelling is komen te staan, neemt niet weg dat wel wordt geloofd dat eiser al in Nigeria openlijk politieke activiteiten heeft verricht, zij het dat de autoriteiten daarvan niet op de hoogte zijn dan wel niet aan eiser persoonlijk hebben kunnen linken. Eiser heeft in Nederland deelgenomen aan een demonstratie en wil -indien hij terug zo moeten keren- zijn activiteiten voortzetten. In deze situatie, die overeenkomt met de door de Afdeling genoemde situatie, zijn de prejudiciële vragen niet van toepassing. Dat verweerder eveneens van oordeel is dat de uitzonderingen uit rechtsoverweging 18 en verder op de situatie van eiser van toepassing zijn blijkt ook uit de brief van verweerder van 19 maart 2022 aan de rechtbank. Nu naar het oordeel van de rechtbank de situatie van eiser valt te scharen onder de uitzondering uit rechtsoverweging 18.3 zijn de prejudiciële vragen niet relevant in de situatie van eiser. Gelet op de laatste zinsnede uit rechtsoverweging 18.3 gaat het dan niet om het vaststellen van de sterkte van de overtuiging van eiser maar om het beoordelen van de gegrondheid van de vrees van eiser bij terugkeer als hij de geloofwaardig geachte politieke activiteiten in het land van herkomst na terugkeer voortzet. Immers, indien de sterkte van de overtuiging in deze situatie wel van belang zou worden geacht door de Afdeling, dan was deze situatie in de verwijzingsuitspraak niet onder de uitzonderingen van rechtsoverweging 18 opgenomen en zouden de prejudiciële vragen wel van toepassing zijn geweest. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte onderzoek gedaan naar (de geloofwaardigheid van) de sterkte van de overtuiging van eiser oftewel de vraag of bij eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging.
16. Verweerder heeft in het bestreden besluit het geloofwaardig geachte deel van eisers relaas over zijn politieke activiteiten doorgetoetst. Hiertoe is onder verwijzing naar IB 2020/62 onder meer overwogen dat eiser vrees bij terugkeer niet aannemelijk is gemaakt omdat eisers problemen niet geloofwaardig zijn geacht en ook niet aannemelijk is dat hij in de negatieve belangstelling staat, dat niet is gebleken dat hij zich tegen het regime heeft geuit via online media, dat uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij contacten onderhoudt of geassocieerd wordt met oppositiegroep of een associatie heeft, en ook is niet gebleken dat hij familiebanden of een persoonlijke link heeft met bekende politieke tegenstanders. Vervolgens is overwogen dat van eisers terughoudendheid verlangd mag worden in het uitoefenen van zijn politieke activiteiten omdat de politieke activiteiten van betrokkene niet voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze toets mede heeft gebaseerd op zijn oordeel over de sterkte van de overtuiging en verweerder van eiser terughoudendheid verwacht bij terugkeer. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder ten onrechte de sterkte van de politieke overtuiging beoordeeld, deze doet immers in de situatie van eiser niet ter zake. Daarmee heeft verweerder zich eveneens ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser terughoudendheid mag worden verwacht bij zijn terugkeer. De rechtbank ziet namelijk niet in waarom van eiser, nu zijn situatie onder de genoemde uitzondering valt en de sterkte van de overtuiging er kennelijk niet toe doet, bij terugkeer wel terughoudendheid mag worden verwacht. Verweerders andere deel van de overweging, dat eisers vrees bij terugkeer eveneens niet aannemelijk wordt geacht omdat zijn gestelde problemen niet geloofwaardig zijn, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen inzicht in verweerders standpunt over de
welgeloofwaardig geachte politieke activiteiten van eiser. Hoewel verweerder meerdere aspecten heeft betrokken bij zijn afweging over de vrees bij terugkeer, maken de verklaringen van eiser in zijn gehoor dat hij zijn lidmaatschap van IPOB toonde door het dragen van kleding van de partij en hij daardoor problemen heeft ondervonden omdat hij tweemaal is geslagen door de politie geen onderdeel uit van de beoordeling. Over dit aspect van het relaas van eiser is door verweerder in het geheel geen standpunt ingenomen, terwijl dit wel van belang kan zijn voor de beoordeling van zijn vrees bij terugkeer. In zoverre heeft verweerder niet alle relevante aspecten betrokken bij zijn beoordeling en bevat het besluit op dit punt eveneens een gebrek.
18. Verweerder heeft met de overwegingen in het besluit geen juiste invulling gegeven aan de toets of naar aanleiding van het geloofwaardig geachte deel van het relaas voor eiser gegronde vrees voor vervolging bestaat. Verweerder moet inzichtelijk maken of het plausibel (aannemelijk) is dat eiser vanwege de geloofwaardig geachte politiek activiteiten bij terugkeer in de negatieve belangstelling komt te staan. Verweerder zal daarbij het geloofwaardig geachte deel van het relaas moeten beoordelen in het licht van de (politieke) situatie in Nigeria, en de positie van de partij IPOB en de daartoe door eiser in beroep ingediende openbare bronnen, dit in relatie tot de aard en omvang van de politieke activiteiten van eiser. Daarbij dient verweerder, nu naar het oordeel van de rechtbank terughoudendheid niet verlangd kan worden, ook te beoordelen wat het risico voor eiser is als hij bij terugkeer zijn lidmaatschap van de partij wederom wenst te tonen door het dragen van kleding van zijn partij.
19. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Reeds daarom komt het bestreden besluit vanwege strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
20. Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder het relaas van eiser niet had mogen beoordelen in het licht van de sterkte van zijn politieke overtuiging komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden van eiser die daartegen zijn gericht.
Overige relevante elementen
21. Uit een oogpunt van proceseconomie zal de rechtbank hierna – voor zover van belang – ook ingaan op de een aantal andere beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
Toegedichte homoseksualiteit
22. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser, als gevolg van foto’s van misbruik van eiser in een auto, homoseksualiteit wordt toegedicht. Eiser heeft hier in het nader gehoor tegenstrijdig over verklaard. Aanvankelijk verklaarde hij dat er meerdere personen bij de auto stonden om foto’s te maken, later verklaarde hij dat het één persoon was. Het feit dat eiser in de zienswijze verklaart dat er meer mensen rond de auto stonden en er slechts één persoon een foto heeft gemaakt, neemt deze tegenstrijdige verklaringen niet weg en legt niet uit waar zijn tegenstrijdige verklaringen vandaan komen. Ook wordt niet ingezien dat eiser homoseksualiteit wordt toegedicht nu hij heeft verklaard nooit meer problemen te hebben ondervonden. Verweerder heeft het daarbij opmerkelijk kunnen vinden dat eiser in het aanmeldgehoor Dublin heeft verklaard homoseksueel te zijn, en tijdens het nader gehoor aangeeft dat hij geen homoseksueel is maar dat hem enkel homoseksualiteit wordt toegedicht, hetgeen iets wezenlijk anders is. Eiser heeft in de beroepsgronden noch ter zitting aangegeven waarom verweerders standpunt, als neergelegd in het bestreden besluit, niet juist of niet toereikend zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Problemen met [naam] en zijn broers wegens het niet terugbetalen van de geldsom voor de reis
23. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de verklaring van eiser dat hij een schuld heeft bij [naam] en zijn broers geloofwaardig geacht. Echter, eisers vrees voor vervolging voor [naam] en zijn broers vanwege deze schuld wordt niet geloofwaardig geacht omdat eisers verklaringen daarover zijn gebaseerd op zijn eigen niet onderbouwde veronderstellingen. Zo blijkt niet dat de mensenhandelaren op zoek zijn naar eiser sinds eisers vertrek uit Italië. Verder stelt verweerder dat ondanks dat eiser stelt zijn moeder niet meer te spreken, is niet gebleken dat zijn moeder, die in hetzelfde dorp woont, naar aanleiding van deze geldschuld problemen heeft ondervonden van [naam] of zijn broers. Verder blijkt uit het algemeen ambtsbericht van Nigeria (AAB) van maart 2021 en het rapport van EASO van april 2021 dat het risico voor mannelijke terugkerende Nigerianen die slachtoffer zijn van mensenhandel in het algemeen verwaarloosbaar wordt geacht, aangezien zij vaak/meestal hun overtocht vooraf betalen aan de mensensmokkelaars en zodoende geen schuld hebben bij hun smokkelaars. Ook de brief van Lumens Expeditiecentrum mensenhandel en (Jeugd)prostitutie (Lumens) van 17 september 2021 waaruit zou blijken dat eiser zich inzet in de strijd tegen mensenhandel betekent niet dat eiser automatisch een reëel risico loopt op vervolging vanwege deze mensenhandelaar, aldus verweerder.
24. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij heeft verklaard sinds 2018 niets meer vernomen te hebben van zijn mensensmokkelaars is de rechtbank van oordeel dat overige tegenwerpingen door verweerder geen stand kunnen houden. De door verweerder aangehaalde passages uit het AAB en EASO rapport gaan niet over de situatie van eiser. Immers uit deze passages blijkt dat het risico voor mannelijke slachtoffers van mensenhandel in het algemeen verwaarloosbaar wordt geacht omdat zij hun overtocht vooraf betalen en zodoende geen schuld hebben terwijl verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser nog een schuld heeft bij zijn mensensmokkelaars en dat zijn reis niet vooraf is betaald. Verweerder heeft deze verwijzingen dan ook niet aan zijn beoordeling ten grondslag kunnen leggen. De rechtbank kan verweerder evenmin volgen in zijn overweging dat ondanks dat eiser stelt zijn moeder niet meer te spreken is niet gebleken dat zijn moeder problemen heeft ondervonden. De rechtbank vermag niet in te zien hoe verweerder tot de conclusie komt dat geen sprake is van problemen als eiser heeft verklaard dat het hem niet gelukt is contact te onderhouden met zijn moeder en hij geen informatie kan verschaffen. Eiser heeft verder naar aanleiding van verweerders standpunt dat zijn verklaringen op zijn eigen niet onderbouwde veronderstellingen zijn gebaseerd, verwezen naar pagina’s 116 en 117 van het AAB. Daaruit blijkt onder meer dat de houding van mensenhandelaren jegens slachtoffers die terugkeren naar Nigeria zonder hun schuld af te betalen is verhard. Wat zich vertaalde in represailles tegen familieleden van slachtoffers en/of de retrafficking van teruggekeerde slachtoffers van mensenhandel. Ook blijkt dat naast dat slachtoffers van mensenhandel de consequenties van het verbreken van een juju-eed vrezen, onderzoek met Nigeriaanse slachtoffers (in Europa) aantoont, dat er ook veel angst bestaat voor de gewelddadige praktijken van de criminele netwerken/ cults die mensenhandel vanuit Nigeria coördineren. Een aantal bronnen gaf op de hoogte te zijn van gevallen waarbij teruggekeerde slachtoffers van mensenhandel waren bedreigd. Eiser heeft ook nog de brief van Lumens ingebracht waaruit blijkt dat hij zich openlijk inzet voor slachtoffers van mensenhandel. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder, mede gezien voormelde algemene informatie en de brief van Lumens, die het relaas van eiser ondersteunen, onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is ingegaan op de specifieke situatie van eiser.
25. De beroepsgrond van eiser slaagt. Nu gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 19 is overwogen zal het bestreden besluit reeds worden vernietigd. In de nieuw te nemen beslissing zal verweerder eveneens op dit onderdeel zijn standpunt nader moeten motiveren.
Reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM
26. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM omdat geen sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn partner. Eiser en zijn partner hebben daar niet in voldoende mate invulling aan gegeven omdat zij niet samenwonen en in het verleden ook niet samen hebben gewoond.
27. Eiser heeft ter staving van zijn standpunt dat tussen hem en zijn partner sprake is van gezinsleven enkele stukken overgelegd, te weten een Engelstalige brief van zijn partner van 16 december 2021 en een zwangerschapsverklaring van 8 oktober 2021. In die brief geeft zijn partner aan hoe vaak zij eiser op dit moment ziet, bevestigt zij dat eiser de vader van haar ongeboren kind is en wil zij graag dat hij in de toekomst een rol speelt in het leven van het kind. In deze brief geeft zijn partner ook aan dat zij in een blijf-van-mijn-lijf huis verbleef. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser nader toegelicht dat eisers partner wegens gewelddaden van haar ex-partner heeft verlaten. Om die reden heeft zij in een blijf-van mijn-lijfhuis verbleven en kon zij niet met eiser samenwonen. Eiser heeft eveneens een kopie van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van zijn partner, geldig tot 30 december 2024, overgelegd alsmede een arbeidsovereenkomst en drie recente loonstroken. Tot slot heeft eiser, na de geboorte van zijn zoon, de geboorteakte waar hij als vader op staat vermeld overgelegd alsmede het uittreksel uit het gezagsregister waaruit blijkt dat hij en zijn partner gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast.
28. Eisers beroepsgrond, dat verweerder in het bestreden besluit in strijd met WI 2020/16 onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is familie- of gezinsleven door alleen te betrekken dat eiser niet samenwoont of heeft samengewoond met zijn partner, slaagt. De rechtbank overweegt daartoe dat in WI 2020/16 in paragraaf 3.2 onder meer is aangegeven dat samenwonen geen voorwaarde is voor het aannemen van familie- of gezinsleven maar wel dat dit een belangrijke indicatie is dat in voldoende mate invulling wordt gegeven aan het familie- of gezinsleven. Verweerder heeft in de besluitvorming zijn standpunt alleen gebaseerd op de omstandigheid dat eiser en zijn partner niet samenwonen. De omstandigheden aangedragen in de brief van eisers partner, over het verblijf in het blijf-van-mijn-lijfhuis en de invulling van de relatie tussen eiser en zijn partner, heeft verweerder niet kenbaar bij zijn overweging betrokken. Nu in het bestreden besluit niet kenbaar is aangegeven hoe de overige door eiser en zijn partner aangedragen omstandigheden bij de besluitvorming zijn betrokken, is het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het primaire standpunt van verweerder dat geen sprake is van familie- of gezinsleven kan daarom, zonder nadere motivering, naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden.
29. Ook het subsidiaire standpunt van verweerder, dat indien uitgegaan wordt van gezinsleven, het belang van verweerder zwaarder weegt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft enkel als belang meegewogen dat er geen objectieve belemmering zou bestaan om het familie- of gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Op grond van paragraaf B7/3.8.3 van de Vc 2000 dient verweerder álle relevante feiten en omstandigheden van de concrete individuele casus in ogenschouw te nemen en dient de belangenafweging een beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard te zijn. De belangenafweging van verweerder geeft hier naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van, alleen al niet om de partner van eiser een andere nationaliteit heeft dan eiser. Ook in die zin is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
30. De beroepsgrond van eiser slaagt. Nu gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 19 is overwogen zal het bestreden besluit reeds worden vernietigd. In de nieuw te nemen beslissing zal verweerder eveneens op dit onderdeel zijn standpunt nader moeten motiveren.
31. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder in het nieuw te nemen besluit in dit kader eveneens een standpunt moet innemen naar aanleiding de geboorte van de zoon van eiser. Verweerder dient daarbij de door eiser in beroep overgelegde aanvullende documenten om de familierechtelijke relatie aan te tonen tussen hem en zijn zoon, te weten de geboorteakte waar eiser als vader op staat vermeld en het uittreksel uit het gezagsregister waaruit blijkt dat eiser en zijn partner gezamenlijk met het ouderlijk gezag over zijn belast, te betrekken. Daarbij dient verweerder eveneens eisers ter zitting naar voren gebrachte verklaring dat hij nu veel bij zijn partner en zijn zoon is, dat zijn partner werkt en dat hij zorgtaken voor zijn zoon op zich neemt, te betrekken.
32. Gelet op hetgeen is overwogen is de aanvraag ten onrechte afgewezen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien, omdat verweerder de vrees bij terugkeer van de geloofwaardig geachte elementen opnieuw zal moeten beoordelen en een zijn standpunt inzake artikel 8 van het EVRM nader zal moeten motiveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).