ECLI:NL:RBDHA:2022:10982
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Zuid-Sudanese eiser op grond van Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Zuid-Sudanese eiser. De eiser had op 11 november 2020 in Nederland een asielaanvraag ingediend, die op 14 maart 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 12 april 2022 behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag ongegrond was, omdat de relevante elementen van de asielaanvraag, zoals de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser, niet in verband konden worden gebracht met vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de situatie in Zuid-Sudan, hoewel zorgelijk, niet zodanig was dat iedere terugkerende burger een risico op willekeurig geweld liep. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser, waaronder de verwijzing naar een rapport van de UNHCR, en oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier A.M. Zwijnenberg, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.