ECLI:NL:RBDHA:2022:10980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/4490 en SGR 21/4491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een garagebedrijf na vondst van grote hoeveelheden heroïne in aangrenzende loodsen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn garagebedrijf behandeld. De sluiting volgde op de vondst van aanzienlijke hoeveelheden heroïne in een loods naast het garagepand. De burgemeester had het pand op 7 januari 2020 voor een maand gesloten, en deze sluiting werd later verlengd met negen maanden. Eiser, die op het moment van de vondst in het buitenland verbleef, betwistte de sluiting en stelde dat hij niets met de aangetroffen drugs te maken had. De rechtbank oordeelde echter dat het aannemelijk was dat eiser ook de loodsen in gebruik had en dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten, en dat de sluiting niet onevenredig was. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een eigenaar of huurder van een pand met betrekking tot de activiteiten die daar plaatsvinden, zelfs als men tijdelijk afwezig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/4490 en 21/4491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B. Baumgarten),
en

De Burgemeester van Rijswijk; Juridische Zaken

(gemachtigde: mr. J. Elshof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het sluiten van het pand waar zijn garagebedrijf is gevestigd. Het garagebedrijf aan de [adres] [nummer] in [plaats] is op 7 januari 2021 voor één maand gesloten door de burgermeester omdat grote hoeveelheden heroïne zijn aangetroffen in de loods naast de garage. Op 6 februari 2020 heeft de burgemeester beslist om het pand voor negen maanden te sluiten.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 2 juni 2021 op de bezwaren van eiser is de burgemeester bij die besluiten gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de burgemeester.

Waar gaat deze zaak over?

2. In het pand aan de [adres] [nummer] in [plaats] is de garage van eiser gevestigd. Eiser heeft het garagebedrijf op 18 december 2018 overgenomen van een besloten vennootschap die tot een broer van eiser (hierna: broer 1) kan worden herleid. Naast de garage zijn nog drie bedrijfsruimten (loodsen) gevestigd. Deze drie loodsen hebben elk een eigen ingang aan de voor- en achterzijde. De rechtbank noemt in deze uitspraak de bedrijfsruimte waarin het garagebedrijf is gevestigd: het garagepand.
2.1.
Op 7 januari 2020 heeft de politie ongeveer 15 kilogram heroïne gevonden in één van de drie loodsen naast het garagepand. Daarnaast heeft de politie grondstoffen en appratuur gevonden waarmee op grote schaal morfine in heroïne kan worden omgezet. Op het moment dat de brandweer aan de voorzijde van de loods metingen verrichtte, zag een getuige dat vanuit de achterkant van de loods jerrycans in een witte bestelbus werden geladen. De bestelbus is vervolgens 50 meter verderop in de straat geparkeerd. Naar aanleiding van die tip heeft de politie de bestelbus onderzocht.
2.2.
Uit het systeem van de Rijksdienst voor het wegverkeer bleek dat de bestelbus geregistreerd was op naam van het garagebedrijf van eiser. Omdat de politie bij de bestelbus een chemische geur rook, heeft de politie de bestelbus laten openen door de brandweer. In die bestelbus heeft de politie twee plastic zakken met 940 gram en 740 gram heroïne aangetroffen. Ook trof de politie in de bestelbus drie vochtige zakken met in totaal 140 kilogram heroïne aan en 50 liter vloeistof in speciebakken. De vloeistof en het bezinksel in de speciebakken is ook als heroïne geïdentificeerd. Naast de heroïne zijn ook grondstoffen voor drugsproductie, lege jerrycans en mixers aangetroffen.
2.3.
Na de vondst van deze zeer grote hoeveelheid drugs heeft de burgemeester de drie loodsen en het garagepand gesloten. In eerste instantie heeft de burgemeester het garagepand en de loodsen op 8 januari 2020 voor één maand gesloten. Op 8 februari 2020 heeft de burgermeester de sluiting verlengd met negen maanden.
2.4.
Op hetzelfde adres als het garagepand is ook het garagebedrijf gevestigd van een andere broer (hierna: broer 2). De bedrijfsvoering van beide garages zijn met elkaar verweven. Broer 2 heeft hangende zijn bezwaarprocedure de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen in verband met het sluiten van het garagepand. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek afgewezen op 18 maart 2020.

Wat zijn de regels?

3. De hoogste bestuursrechter heeft in de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 het kader geformuleerd voor het toetsen van een sluiting van een woning door de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. [1] In de overzichtsuitspraak van 2 februari 2022 is geformuleerd met welke intensiteit de bestuursrechter bestuurlijke maatregelen moet toetsen en wat daarbij de betekenis is van het evenredigheidsbeginsel. [2]
3.1.
De burgemeester heeft de bevoegdheid om tot sluiting van een pand over te gaan als daar een handelshoeveelheid drugs wordt gevonden. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van deze sluitingsbevoegdheid te gebruiken. Het is aan de rechtbank om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Daarbij is van belang of het sluiten van een pand noodzakelijk is voor herstel van de openbare orde en de gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn.
3.2.
De burgemeester heeft de bestreden besluiten genomen op basis van de op dat moment geldende beleidsregel. [3] Het beleid over aangetroffen drugs is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de beleidsregel die gold bij de vondst van harddrugs. Op grond van dat beleid kan de burgemeester een pand voor de duur van negen maanden sluiten indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs. De termijn van negen maanden geldt volgens de beleidsregel als minimum sluitingstermijn.

Wat vindt de rechtbank?

4. Het is niet in geschil dat in de loods en in de bestelbus (zeer) grote handelshoeveelheden heroïne zijn aangetroffen en de burgemeester daarom bevoegd was om tot sluiting van het garagepand en de loodsen over te gaan. Ook is niet in geschil dat die sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en een signaal af te geven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. De vraag die ter beantwoording voorligt is of eiser een verwijt kan worden gemaakt, nu hij stelt niets met de aangetroffen situatie te maken te hebben. Zo vindt eiser van belang dat de drugs niet in zijn garagepand zijn aangetroffen, maar in een loods op hetzelfde terrein en dat hij op het moment van de drugsvondst in het buitenland was.
Het gebruik van de loodsen
5. De rechtbank is met de burgemeester van oordeel dat het aannemelijk is dat eiser niet alleen het garagepand, maar ook de drie naastgelegen loodsen in gebruik had en dat het gebruik van het garagepand en de loodsen met elkaar verweven waren. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
5.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van 13 januari 2020 blijkt dat eiser op 18 december 2018 het garagebedrijf van broer 1 heeft overgenomen. Het garagepand is gehuurd. De verhuurder van het garagepand was toen ook de eigenaar van de drie loodsen. Tegenover de politie heeft de eigenaar verklaard dat eiser zich deze loodsen naast het garagepand had toegeëigend en dat hij zelf geen toegang meer had tot de loodsen.
5.2.
In de loodsen trof de politie onder meer twee voertuigen op naam van het garagebedrijf van eiser aan. Ook blijkt uit deze rapportage dat eiser op 7 november 2019 telefonisch aan een politieagent heeft verklaard dat hij de loodsen huurde en daarom wilde weten waarom de loodsen waren betreden.
5.3.
Broer 2 heeft een politieagent op 14 november 2019 een huurovereenkomst laten zien waaruit blijkt dat eiser de drie loodsen huurde.
5.4.
Daarnaast blijkt uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 23 juli 2020 dat tijdens de ontruiming van het garagepand en de loodsen op 23 juli 2020 broer 2 tegenover een politieagent en de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat er spullen van eiser en zijn familie in twee van de drie loodsen lagen.
5.5.
Tenslotte vindt de rechtbank van belang dat uit de bestuurlijke rapportage van 13 januari 2020 blijkt dat de politie ook voor de overname van het garagebedrijf voertuigen geregistreerd op naam van de garage en illegaal werkende werknemers heeft aangetroffen in één van de drie loodsen. Ook blijkt daaruit dat een slang, die was aangesloten op de compressor van het garagepand, naar deze loods liep, alwaar men werkte aan de voertuigen van het garagebedrijf.
5.6.
De enkele ontkenning ter zitting van eiser dat hij de loodsen in gebruik zou hebben gehad en de weerspreking van voor hem belastende onderdelen uit de bestuurlijke rapportages doet aan de inhoud van de daarin vermelde bevindingen niet af. Daarbij is van belang dat eiser deze stellingen niet heeft onderbouwd met enig tegenbewijs. De burgemeester heeft dan ook uit mogen gaan van de (juistheid van de) inhoud van de bestuurlijke rapportages.
De rechtbank acht het gelet hierop aannemelijk dat eiser ook de loodsen in gebruik had.
Verwijtbaarheid en evenredigheid
6. Eiser vindt dat hem geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt omdat hij van 24 december 2019 tot en met 5 januari 2020 in het buitenland verbleef en de drugs en toebehoren op 7 januari 2020 zijn ontdekt. De rechtbank overweegt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
6.1.
Het sluiten van het garagepand kan wel onevenredig zijn in het geval eiser geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, bijvoorbeeld als hij niet op de hoogte was en redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de loods. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. [4]
6.2.
De rechtbank overweegt dat eiser als hoofdhuurder van het garagepand en gebruiker van de loodsen verantwoordelijk is voor de gang van zaken aldaar en toezicht moet houden op de activiteiten die daar plaatsvinden en op de aanwezige goederen. [5] De plicht geldt voor eiser ook als hij een korte periode in het buitenland verblijft. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het toezicht van eiser niet zodanig was dat is voorkomen dat in één loods een grootschalig drugslaboratorium is opgezet en een aanzienlijke hoeveelheid heroïne is geproduceerd en opgeslagen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het eiser als eigenaar van het garagebedrijf en gebruiker van de loodsen te verwijten is dat in één van de loodsen op grote schaal harddrugs werden geproduceerd en zowel in de loods als in de bestelbus grote hoeveelheden heroïne zijn aangetroffen. De sluiting is daarom niet onevenredig.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen beslissen het garagebedrijf te sluiten voor de duur van één maand en vervolgens voor de duur van negen maanden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
2.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rijswijk 2020.
4.Rechtsoverweging 10.2 van de uitspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.