ECLI:NL:RBDHA:2022:10934
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep inzake verblijfsvergunning asiel en Dublin-claim
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Nederland had een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat op 5 mei 2022 was aanvaard.
Tijdens de zitting op 13 oktober 2022, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid geen gebruik hoefde te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland het risico liep op indirect refoulement. Duitsland had immers gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser inhoudelijk zou worden behandeld en dat zijn situatie zou worden beoordeeld volgens de Europese richtlijnen. De rechtbank heeft ook geen bijzondere omstandigheden of humanitaire aspecten kunnen vaststellen die een inhoudelijke behandeling van de aanvraag door verweerder zouden rechtvaardigen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.