ECLI:NL:RBDHA:2022:10932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.16258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van partner en dochter, beoordeling van feitelijke gezinsband en motiveringsgebrek

In deze zaak hebben eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvragen werden afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de feitelijke gezinsband tussen eiseressen en referent verbroken was op het moment van binnenkomst van referent in Nederland. De rechtbank heeft op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseressen gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen niet voldoende was gemotiveerd en dat verweerder niet had aangetoond dat de feitelijke gezinsband op het peilmoment verbroken was. Eiseressen hebben verklaard dat zij in Iran wonen en dat zij een mvv hebben aangevraagd om bij referent te kunnen verblijven, die een asielvergunning heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van referent en eiseressen niet voldoende waren om de conclusie van de verweerder te onderbouwen. De rechtbank heeft de zaak vernietigd en verweerder opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseressen zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16258
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres 1] ,V-nummer [V-nummer 1]
[eiseres 2] ,V-nummer [V-nummer 2] hierna samen: eiseressen
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen van 20 november 2018 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022. Eiseressen zijn niet
verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder waren aanwezig [A] (referent) en S. Anvar, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. [eiseres 1] is geboren op [geboortedatum 1] 1977, heeft de Afghaanse nationaliteit en is de gestelde echtgenote van referent. [eiseres 2] is geboren op [geboortedatum 2] 1995, heeft ook de Afghaanse nationaliteit en is de dochter van [eiseres 1] en referent. Eiseressen wonen in Iran. Zij hebben een mvv in het kader van nareis aangevraagd, omdat zij willen verblijven bij referent, die een asielvergunning heeft. Op 27 januari 2021 hebben interviews met eiseressen plaatsgevonden op de ambassade in Teheran.

Over de aanvraag van [eiseres 1]

Standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag van [eiseres 1] afgewezen om de volgende redenen. [eiseres 1] heeft haar identiteit en haar familierechtelijke relatie met referent voldoende aangetoond. Hoewel haar huwelijk met referent in Nederland niet wordt erkend omdat dit niet rechtsgeldig is naar Iraanse wetgeving, heeft [eiseres 1] volgens verweerder met de originele huwelijksakte en de originele geboorteakte van [eiseres 2] voldoende aangetoond dat tussen haar en referent sprake is geweest van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft echter het standpunt ingenomen dat de feitelijke gezinsband tussen [eiseres 1] en referent vóór het moment van binnenkomst van referent in Nederland was verbroken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder gewezen op de verklaringen van referent die hij tijdens de asielprocedure heeft afgelegd en op de verklaringen van [eiseres 1] die zij tijdens haar interview heeft afgelegd.
Standpunt van [eiseres 1]
4. [eiseres 1] voert primair aan dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de feitelijke gezinsband verbroken was op het moment van binnenkomst van referent in Nederland. Zij voert subsidiair aan dat, voor zover de feitelijke gezinsband verbroken moet worden geacht op het moment van binnenkomst van referent in Nederland, deze gezinsband daarna is hersteld en dat verweerder dit bij de beoordeling dient te betrekken.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder zich, gelet op alle feiten en omstandigheden, op het standpunt heeft mogen stellen dat de feitelijke gezinsband tussen [eiseres 1] en referent op het moment van binnenkomst van referent in Nederland (hierna: het peilmoment) verbroken was.1
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan zijn standpunt dat de feitelijke gezinsband verbroken was op het peilmoment, de volgende argumentatie ten grondslag heeft gelegd. Referent heeft tijdens zijn asielprocedure verklaard dat hij en [eiseres 1] al acht jaar gescheiden leefden. [eiseres 1] woonde op de bovenverdieping en referent op de benedenverdieping. Referent heeft destijds in Iran gedurende dertien jaar een buitenechtelijke relatie onderhouden. Referent zorgde in die tijd alleen voor het levensonderhoud. Referent heeft verklaard dat hij geen echte relatie met [eiseres 1] had, maar alleen zorgde voor de kosten. [eiseres 1] heeft verklaard dat haar relatie met referent in Iran heel slecht was. Referent was gauw boos en opgefokt en hij kwam heel laat thuis. [eiseres 1] zag hem niet vaak. Zij heeft ook verklaard dat de reden van haar slechte relatie met referent was dat hij een relatie had met een andere vrouw. [eiseres 1] heeft ook verklaard dat zij vanwege de buitenechtelijke relatie een echtscheiding van referent heeft gevraagd. Uiteindelijk heeft zij de echtscheiding niet doorgezet, omdat zij er anders alleen voor zou komen te staan. Tevens heeft [eiseres 1] verklaard dat referent de laatste jaren, voordat hij uit Iran vertrok, niet meer bij haar op de verdieping sliep. Hij sliep in die jaren bij zijn vader op de benedenverdieping of bij de vrouw waar hij destijds een relatie mee had.
1. Artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder uit de enkele kale opsomming van de omstandigheden zoals onder 5 weergegeven, niet zonder meer tot de conclusie heeft kunnen komen dat de feitelijke gezinsband tussen [eiseres 1] en referent op het peilmoment was verbroken. De rechtbank wijst er daarbij onder meer op dat verweerder voor wat betreft de verklaring van referent, dat hij al acht jaar gescheiden leefde van [eiseres 1] , heeft verwezen naar pagina 8 van het aanvullend gehoor van referent. In de betreffende passage valt te lezen dat referent heeft verklaard dat hij al acht jaar gescheiden van [eiseres 1] woont, dat zij boven slaapt en hij beneden slaapt, bij zijn vader. Uit deze enkele verklaring valt niet op te maken dat referent en [eiseres 1] gedurende acht jaar gescheiden van elkaar hun leven hebben vormgegeven. De rechtbank wijst er verder op dat de omstandigheid dat [eiseres 1] heeft verklaard dat haar relatie met referent slecht was, nog niet impliceert dat deze relatie verbroken moet worden geacht. [eiseres 1] heeft tijdens haar interview evenwel juist verklaard dat zij haar relatie met referent niet verbroken acht vanwege de omstandigheid dat referent een buitenechtelijke relatie heeft gehad.2 De rechtbank wijst er voorts op dat onduidelijk is welk gevolg verweerder toekent aan de verklaring van [eiseres 1] dat zij een echtscheiding heeft gevraagd, gelet op haar verklaring dat zij deze echtscheiding niet heeft doorgezet. Eveneens is onduidelijk welk gevolg verweerder verbindt aan de verklaring van [eiseres 1] dat zij de echtscheiding niet heeft doorgezet omdat zij er anders alleen voor zou komen te staan.

Over de aanvraag van [eiseres 2]

Standpunt van verweerder
8. Verweerder heeft de aanvraag van [eiseres 2] afgewezen om de volgende redenen. [eiseres 2] heeft haar identiteit en haar familierechtelijke relatie met referent voldoende aangetoond. Verweerder heeft echter het standpunt ingenomen dat de feitelijke gezinsband tussen [eiseres 2] en referent vóór het peilmoment verbroken was, omdat tussen hen geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder gewezen op de verklaringen van referent die hij tijdens de asielprocedure heeft afgelegd en op de verklaringen van [eiseres 2] die zij tijdens haar interview heeft afgelegd.
Standpunt van [eiseres 2]
9. [eiseres 2] voert primair aan dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de feitelijke gezinsband verbroken was op het peilmoment. Zij voert subsidiair aan dat, voor zover de feitelijke gezinsband verbroken moet worden geacht op het moment van binnenkomst van referent in Nederland, deze gezinsband daarna is hersteld en dat verweerder dit bij de beoordeling dient te betrekken.
Oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de feitelijke gezinsband tussen [eiseres 2] en referent op het peilmoment verbroken was omdat tussen hen geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.3
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan zijn standpunt dat geen sprake was van gezinsleven op het moment van binnenkomst van referent in Nederland, de volgende
2 Verslag interview [eiseres 1] , p. 6.
3 Artikel 29 van de Vw in samenhang met paragraaf C2/4.1 en B7/3.8 van de Vc.
argumentatie ten grondslag heeft gelegd.
[eiseres 2] heeft verklaard dat zij geen zelfstandig gezin heeft gevormd. Voorts heeft zij verklaard dat zij niet in haar eigen levensonderhoud voorziet. Destijds toen referent in Iran verbleef, voorzag hij volledig in haar levensonderhoud. Sinds het vertrek van referent, wordt [eiseres 2] onderhouden door referent en door haar zus die in Australië verblijft. Met betrekking tot de vraag of [eiseres 2] altijd met haar ouders in gezinsverband heeft samengeleefd, heeft zij verklaard dat referent af en toe bij haar en haar moeder en broer op de verdieping langskwam. Voorts heeft [eiseres 2] verklaard dat het contact met referent in Iran niet goed was. Volgens [eiseres 2] komt dit ook doordat binnen haar gezin en/of cultuur meer van een jongen wordt gehouden dan van een meisje. Om die reden had [eiseres 2] geen goede band met referent. De verklaring van [eiseres 2] komt overeen met de verklaringen die haar moeder en referent hebben afgelegd. Door hen is ook verklaard dat referent de laatste jaren niet meer met zijn gezin samenleefde. Referent zorgde enkel en alleen voor het levensonderhoud, maar maakte geen onderdeel meer uit van de verzorging van het gezin en het huishouden. Ook heeft referent verklaard dat hij af en toe bij [eiseres 1] , [eiseres 2] en haar broer langs kwam.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat niet langer aan eiseres wordt tegengeworpen dat zij weliswaar niet zelf voorziet in haar eigen levensonderhoud, maar dat dit te maken heeft met de situatie op de arbeidsmarkt in Iran en dat [eiseres 2] desondanks qua ontwikkeling wel bereid is om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder uit de enkele kale opsomming van de omstandigheden zoals onder 10 weergegeven, niet zonder meer tot de conclusie heeft kunnen komen dat de feitelijke gezinsband tussen [eiseres 2] en referent op het peilmoment verbroken was omdat tussen hen geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst er daarbij op dat uit de enkele verklaring van [eiseres 2] dat referent af en toe langs kwam en dat het contact niet goed was, niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat tussen hen geen sprake was van gezinsleven.

Tussenconclusie

13. Uit 6. en 11. volgt dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek bevat. De conclusies die verweerder heeft getrokken in het bestreden besluit, waarvan het primaire besluit deel uitmaakt, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden getrokken uit de verklaringen die referent tijdens zijn asielprocedure heeft afgelegd en de verklaringen van eiseressen die zij tijdens hun interviews hebben afgelegd. Omdat de primaire beroepsgronden van eiseressen slagen, komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire beroepsgronden die zij naar voren hebben gebracht.

Hoorplicht

14. Eiseressen voeren aan dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden.
15. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond slaagt. Van het horen in bezwaar kan onder meer worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar kan slechts sprake zijn wanneer uit een bezwaarschrift aanstonds volgt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die
conclusie.4 Van een dergelijke situatie was, gelet op het oordeel van de rechtbank onder 12, geen sprake.

Conclusie

17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient ook het door eiseressen betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen tien weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseressen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
4 Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en Werkinstructie 2019/16 Horen en mandatering in bezwaar.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. S.G.M. van Veen E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.