ECLI:NL:RBDHA:2022:10910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/601796 / HA ZA 20-1057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over bestedingsruimte in jeugdhulpovereenkomst tussen zorgaanbieder en samenwerkingsorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Centrum voor Onderwijs en Zorg B.V. (CVOZ) en Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. CVOZ, een aanbieder van jeugdhulp, vorderde onder andere schadevergoeding en een aanpassing van de bestedingsruimte in de resultaatovereenkomst die zij met Holland Rijnland had gesloten. De kern van het geschil betrof de vraag of de bestedingsruimte van € 5.000,- die aan CVOZ was toegewezen, correct was, of dat er recht bestond op een hoger budgetplafond van € 100.000,-, zoals CVOZ meende te mogen verwachten op basis van eerdere communicatie en documenten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand was gekomen met een bestedingsruimte van € 5.000,-. CVOZ had tijdens de onderhandelingen en de ondertekening van de resultaatovereenkomst kennis van de wijziging van het budgetplafond en had dit ook onder protest aanvaard. De rechtbank oordeelde dat Holland Rijnland niet toerekenbaar tekort was geschoten jegens CVOZ en dat de vorderingen van CVOZ, waaronder de vordering tot schadevergoeding, niet konden worden toegewezen. De rechtbank verwierp ook de stelling van CVOZ dat de Aanbestedingswet van toepassing was op de inkoopprocedure, en concludeerde dat er geen sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel.

CVOZ werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn begroot op € 3.168,-. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/595592 / HA ZA 20/651
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van
CENTRUM VOOR ONDERWIJS EN ZORG B.V.te Den Haag,
eiseres,
advocaat: jhr. mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland te Den Haag,
tegen
SAMENWERKINGSORGAAN HOLLAND RIJNLANDte Leiden,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Dijkstra te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘CVOZ’ en ‘Holland Rijnland’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 juni 2020, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 26;
  • het vonnis van 25 mei 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.
1.2.
Op 15 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen daar door partijen is gezegd.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
CVOZ is een aanbieder van jeugdhulp.
2.2.
Holland Rijnland is een samenwerkingsorgaan dat voor twaalf gemeenten in de provincie Zuid-Holland bepaalde taken en bevoegdheden uitoefent, waaronder het inkopen van jeugdhulp.
2.3.
Holland Rijnland heeft in 2016 een inkoopprocedure georganiseerd voor de inkoop van jeugdhulp. In die procedure zijn minimumeisen gesteld om in aanmerking te kunnen komen voor toetreding. Al de jeugdhulpverleners die daaraan voldeden, konden een ontwikkelovereenkomst sluiten met de samenwerkende gemeenten in Holland Rijnland. In die ontwikkelovereenkomst stonden onder meer uitgangspunten voor de samenwerking, bepalingen ten aanzien van het toelaten van aanbieders, het vormen en plaatsvinden van “overlegtafels”, de duur en beëindiging van de overeenkomst, een geschillenregeling en een wijzigingsbepaling. In de ontwikkelovereenkomst werd verwezen naar de resultaatovereenkomst. Die moest afzonderlijk worden gesloten indien de opdrachtgever en opdrachtnemer tot overeenstemming kwamen over de inhoud van de dienstverlening. Het was niet mogelijk een resultaatovereenkomst te sluiten zonder eerst een ontwikkelovereenkomst te sluiten, maar het sluiten van een ontwikkelovereenkomst gaf geen recht op het sluiten van een resultaatovereenkomst.
2.4.
Na afronding van de inkoopprocedure heeft Holland Rijnland met diverse jeugdhulpaanbieders ontwikkel- en resultaatovereenkomsten gesloten voor de duur van drie jaar ingaande op 1 januari 2017. Zowel de ontwikkelovereenkomst als de resultaatovereenkomst worden daarna telkens automatisch met een jaar verlengd, behoudens de in de overeenkomsten geregelde mogelijkheid voor partijen om tussentijds op te zeggen. In de contractuele structuur kiezen zorgvragers zelf – en niet Holland Rijnland – een zorgaanbieder. Holland Rijnland zorgt er voor dat de gecontracteerde zorgaanbieders op basis van de gesloten overeenkomsten voor geleverde zorg worden betaald.
2.5.
In zowel de gesloten ontwikkelovereenkomsten als de gesloten resultaatovereenkomsten is, voor zover hier relevant, opgenomen:
een wijzigingsbepaling, op grond waarvan Holland Rijnland (na het doorlopen van een procedure, waarbij voorstellen eerst onder meer worden besproken op een overlegtafel (ook “ontwikkeltafel” genoemd)) eenzijdig wijzigingen in de overeenkomsten kan doorvoeren, waarna er een opzeggingsmogelijkheid is voor de zorgaanbieders.
een geschillenregeling, inhoudende dat partijen – alvorens gebruik te maken van een gang naar de rechter – bij het ontstaan van geschillen bij de uitvoering van (een van) de overeenkomsten, eerst in onderling overleg zullen treden om de geschillen op te lossen, waartoe een alsdan te volgen procedure is beschreven. Deze houdt in dat iedere partij één persoon zal afvaardigen, deze personen gezamenlijk een onafhankelijk voorzitter benoemen en aan deze voorzitter wordt gevraagd om tot een oplossing te komen die de goedkeuring van alle partijen kan dragen. Wanneer na dit onderling overleg een oplossing van het geschil zich niet aandient, staat de gang naar de rechter open. Voorts is opgenomen dat partijen in uiterste gevallen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid tot mediation.
dat gedurende de looptijd van de overeenkomsten nieuwe opdrachtnemers zich bij Holland Rijnland kunnen aanmelden voor het sluiten van deze overeenkomsten. Holland Rijnland toetst dan of deze nieuwe opdrachtnemer voldoet aan de in de overeenkomsten gestelde eisen. Als deze voor toelating in aanmerking komt, dan sluit Holland met die nieuwe opdrachtnemer ook overeenkomsten. Holland Rijnland sluit tweemaal per jaar de resultaatovereenkomst af met nieuwe opdrachtnemers, te weten op 1 januari en op 1 juli.
2.6.
De gesloten resultaatovereenkomsten maken in artikel 38.1 melding van een bestedingsruimte als volgt:
“38.1. Opdrachtgever stelt voor Opdrachtnemer per kalenderjaar de bestedingsruimte vast:
- op nader vast te stellen bedrag als de omzet van Opdrachtnemer over het voorgaande kalenderjaar hoger was dan EUR 100.000,00.
- op EUR 100.000,00 als de omzet van Opdrachtnemer over het voorgaande kalenderjaar lager was dan EUR 100.000,00.”
2.7.
In de praktijk kregen nieuwe toetreders tot oktober 2019 geen bestedingsruimte, moesten zij vóór aanvang van de zorg contact opnemen met Holland Rijnland als zich een cliënt bij hen aanmeldde en werden er vervolgens afspraken gemaakt over de financiering binnen de kaders van de ondertekende ontwikkel- en resultaatovereenkomsten. Door nieuwe toetreders geleverde hulp zonder schriftelijk akkoord van Holland Rijnland werd niet vergoed.
2.8.
CVOZ heeft medio 2019 bij Holland Rijnland haar interesse kenbaar gemaakt om toegelaten te worden als nieuwe zorgaanbieder. Op 26 september 2019 heeft CVOZ een ontwikkelovereenkomst met Holland Rijnland gesloten.
2.9.
Holland Rijnland heeft op 1 oktober 2019 toegang gekregen tot de op Negometrix geplaatste documenten van de inkoopprocedure, waaronder de resultaatovereenkomst, waarin artikel 38.1 was opgenomen, zoals onder 2.6 geciteerd.
2.10.
Op de Ontwikkeltafel van 1 oktober 2019 zijn wijzigingen in de resultaatovereenkomst vastgesteld, waaronder een wijziging van de bestedingsruimte naar € 5.000,- voor nieuwe toetreders. CVOZ was hiervoor niet uitgenodigd, omdat zij ten tijde van het versturen van de uitnodigingen nog geen ontwikkelovereenkomst had gesloten.
2.11.
Op 7 november 2019 heeft CVOZ aan Holland Rijnland verzocht om een resultaatovereenkomst te sluiten, zodat zij per 1 januari 2020 de betreffende diensten zou kunnen aanbieden.
2.12.
Bij brief van 11 november 2019 heeft Holland Rijnland aan CVOZ (en tevens aan alle gecontracteerde zorgaanbieders) resultaatovereenkomsten toegestuurd en aangegeven dat de daarin doorgevoerde wijzigingen zijn vastgesteld op de ontwikkeltafel van 1 oktober 2019 om de inhoud van de resultaatovereenkomsten in lijn te brengen met de regionale ontwikkelingen van de voorgaande jaren.
2.13.
Op 18 november 2019 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen CVOZ en Holland Rijnland. Daar is besproken dat voor nieuwe toetreders vanaf 1 januari 2020 een bestedingsruimte zou gaan gelden van € 5.000,- per jaar. Dit is aan CVOZ bevestigd in een e-mailbericht van 22 november 2019. In de bijlage bij dat bericht staat onder meer vermeld dat artikel 38.1 wordt gewijzigd en komt te luiden:
”38.1 Opdrachtgever stelt voor Opdrachtnemer per kalenderjaar de bestedingsruimte vast op een nader vast te stellen bedrag. Het door opdrachtnemer maximaal te factureren bedrag voor het totaal aan werkzaamheden uitgevoerd gedurende het boekjaar is in bijlage 6 vastgesteld.”
2.14.
CVOZ heeft in een e-mailbericht van 25 november 2019 bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de bestedingsruimte (door beide partijen ook aangeduid als “budgetplafond” en in het navolgende op beide manieren aangeduid) van € 5.000,-. Zij stelt, samengevat weergegeven, dat zij zich heeft ingeschreven ervan uitgaande dat er sprake was van een budgetplafond van € 100.000,-, dat ze niet wist dat er in dat kader zeer ingrijpende veranderingen op komst waren, dat ze het in het gesprek van 18 november 2019 genoemde budgetplafond van € 5.000,- ook nergens kan terugvinden, dat dit budgetplafond onrealistisch is, dat zij flink heeft geïnvesteerd in het aanbieden van jeugdhulp in de betreffende regio vanaf 1 januari 2020 en dat er dus sprake zou moeten zijn van een budgetplafond van € 100.000,-, omdat er niet, laat staan tijdig, bekend is gemaakt dat dit anders zou zijn. Zij verzoekt Holland Rijnland om aan geven of zij daarmee alsnog akkoord gaat.
2.15.
Holland Rijnland heeft CVOZ op 3 december 2019 diverse documenten toegestuurd betreffende de per 1 januari 2020 te sluiten resultaatovereenkomst. Daarbij heeft zij CVOZ verzocht om bijlage 2 ondertekend te retourneren.
2.16.
Op 4 december 2019 heeft CVOZ telefonisch contact gehad met de heer [naam] van Holland Rijnland over de toegestuurde documenten en haar bezwaar tegen het budgetplafond van € 5.000,-.
2.17.
Op 5 december 2019 heeft CVOZ bijlage 2 ondertekend geretourneerd, met daarbij de volgende opmerking
“wij gaannietakkoord met een verlaging van het budgetplafond van 95%. Hiertegen is bezwaar aangetekend bij/via dhr. [naam] .”
2.18.
Op 17 december 2019 heeft Holland Rijnland aan CVOZ meegedeeld dat de bestedingsruimte van € 5.000,- voor 2020 blijft staan en toegelicht waarom dat zo is.
2.19.
CVOZ heeft begin 2020 schriftelijk geëist dat Holland Rijnland het budgetplafond zou ophogen tot € 100.000,-, maar Holland Rijnland heeft daar niet mee ingestemd.
2.20.
In 2020 heeft CVOZ een klein aantal behandelingen gefactureerd aan Holland Rijnland. Zij heeft daarbij het budgetplafond van € 5.000,- niet overschreden. Zij heeft zich daarna gericht op andere regio’s.

3.Het geschil

3.1.
CVOZ vordert, samengevat weergegeven, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de resultaatovereenkomst voor wat betreft artikel 38.1 partieel te vernietigen, in die zin dat het budgetplafond van € 5.000,- niet van toepassing is;
te verklaren voor recht dat:
met artikel 38 van de resultaatovereenkomst per 1 januari 2020 een bestedingsruimte had moeten zijn vastgesteld ten behoeve van CVOZ op een nader vast te stellen bedrag als de omzet van CVOZ over het voorgaande kalenderjaar hoger was dan € 100.000,- en op € 100.000,- als de omzet van CVOZ over het voorgaande kalenderjaar lager was dan € 100.000,- en
Holland Rijnland in haar weigering om gevolg te geven aan het voorgaande toerekenbaar tekort is geschoten jegens CVOZ, althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
3. Holland Rijnland te veroordelen tot vergoeding aan CVOZ van haar schade, nader op te maken bij staat;
4. Holland Rijnland te bevelen binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis de bestedingsruimte per kalenderjaar vast te stellen op de wijze als vermeld onder 2.a, op straffe van verbeurte van een dwangsom zoals in de dagvaarding nader omschreven;
5. Holland Rijnland te veroordelen tot betaling aan CVOZ van de buitengerechtelijke kosten van € 2.087,25, te vermeerderen met de rente van de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
met veroordeling van Holland Rijnland in de kosten van dit geding en de nakosten, zoals in de dagvaarding nader omschreven.
3.2.
CVOZ legt hieraan, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. Toen CVOZ de ontwikkelovereenkomst tekende, ging zij ervan uit dat er een budgetplafond gold van € 100.000,-, zoals stond vermeld in de stukken op Negometrix waarnaar Holland Rijnland haar heeft verwezen. CVOZ is daarna tijdens een gesprek wel verteld dat het plafond werd verlaagd, maar dat is te laat. CVOZ heeft voorafgaand aan het tekenen van de resultaatovereenkomst ook niet bijlage 6 ontvangen, waarin dit bedrag stond vermeld en zij heeft bij de ondertekening van de resultaatovereenkomst expliciet aangegeven niet akkoord te gaan met de verlaging van het budgetplafond. Holland Rijnland heeft daarna uitvoering gegeven aan die overeenkomst. Holland Rijnland moet daarom worden geacht akkoord te zijn gegaan met de gewijzigde aanvaarding door CVOZ. Het budgetplafond van € 5.000,- is dan ook niet van toepassing op de tussen CVOZ en Holland Rijnland geldende resultaatovereenkomst en de precontractuele goede trouw brengt met zich dat het budget wordt gehanteerd dat werd gehanteerd bij aanvang van de procedure om tot de resultaatovereenkomst te komen, zijnde € 100.000,-. Het maken van onderscheid tussen een zittende aanbieder en een nieuw gecontracteerde aanbieder zou ook in strijd zijn met het beginsel van een gelijke behandeling van alle opdrachtnemers, zoals dat geldt in het aanbestedingsrecht. Een budgetplafond van € 5.000,- maakt het ook onmogelijk om een levensvatbare onderneming te drijven en Holland Rijnland maakt de markt aldus feitelijk ontoegankelijk voor nieuwe aanbieders. Dit is mededingingsrechtelijk onaanvaardbaar.
3.3.
Holland Rijnland concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van CVOZ in haar vordering, althans tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
De rechtbank gaat voorbij aan het primaire verweer van Holland Rijnland dat CVOZ niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat de geschilbeslechtingsbepaling partijen verplicht om eerst in onderling overleg te treden voordat de gang naar de rechter openstaat. Daartoe is redengevend dat Holland Rijnland weliswaar een voorstel heeft gedaan om in overleg te treden over het geschil, waar CVOZ niet mee akkoord is gegaan, maar aan dat voorstel de voorwaarde heeft verbonden dat CVOZ eerst alle claims zou prijsgeven. De rechtbank acht niet onbegrijpelijk dat dit voor CVOZ niet acceptabel was. Die voorwaarde verhoudt zich ook niet met de bepaling in de geschillenregeling dat, wanneer na het onderling overleg een oplossing van het geschil zich niet aandient, de gang naar de rechter openstaat. Daarnaast heeft Holland Rijnland nooit aan CVOZ voorgesteld om de in de geschillenregeling beschreven route te volgen, die volgens haar nu wel eerst moet worden gevolgd, alvorens CVOZ deze procedure kan starten. Dat kan Holland Rijnland naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden nu niet meer van CVOZ verlangen.
Bovendien hebben partijen in de overeengekomen geschillenregeling uitdrukkelijk geen afstand gedaan van hun recht een geschil voor te leggen aan de burgerlijke rechter. De rechtbank acht CVOZ dan ook ontvankelijk in haar vorderingen in deze procedure.
Inhoudelijke beoordeling
Inleiding
4.2.
Alhoewel uit het navolgende zal blijken dat dit voor de juridische beoordeling van de zaak niet relevant is, stelt de rechtbank voorop dat het naar haar oordeel begrijpelijk te achten is dat CVOZ er ten tijde van het tekenen van de ontwikkelovereenkomst vanuit ging dat (ook) voor nieuwe toetreders een bestedingsruimte zou gelden van € 100.000,-. In de tekst van artikel 38.1 van de op Negometrix gepubliceerde resultaatovereenkomst, waar Holland Rijnland CVOZ naar heeft verwezen om zich nader te informeren, staat dat bedrag immers vermeld en wordt er geen onderscheid gemaakt tussen reeds bestaande en nieuwe aanbieders noch van een mogelijkheid om hier in bepaalde omstandigheden vanaf te wijken. Holland Rijnland heeft ook erkend dat haar onder 2.7 beschreven feitelijke handelwijze ten aanzien van nieuwe aanbieders niet uit deze tekst kan worden afgeleid.
4.3.
De rechtbank volgt Holland Rijnland niet in haar standpunt dat CVOZ desondanks redelijkerwijs had moeten begrijpen dat nieuwe aanbieders een budgetplafond van € 0,- toegewezen kregen of konden krijgen. Holland Rijnland verwijst hiervoor naar een in de Nota van Inlichtingen van de inkoopprocedure gegeven antwoord op een vraag, maar daarin wordt dit niet duidelijk gemaakt. CVOZ had dit wel kunnen afleiden uit een “Q&A” en uit een op de website van Holland Rijnland gepubliceerde notitie, maar de rechtbank acht het begrijpelijk dat CVOZ uitging van de juistheid van het onvoorwaardelijk geformuleerde artikel 38.1 in de gepubliceerde resultaatovereenkomst, waarvan de tekst geen aanleiding gaf om zich daar nader in te verdiepen. Dit betekent echter nog niet dat er ook een overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij er overeenstemming is bereikt over het toekennen aan CVOZ van een budgetplafond van € 100.000,- of dat CVOZ erop mocht vertrouwen dat er een dergelijke overeenkomst tot stand zou komen. Dat is niet het geval. Daartoe is het volgende redengevend.
Aanbod en aanvaarding
4.4.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Of sprake is van een aanbod enerzijds en aanvaarding daarvan anderzijds, moet worden bepaald aan de hand van de zogeheten wilsvertrouwensleer (artikel 3:33 en 3:35 BW). Dat wil zeggen dat het antwoord op de voorgaande vraag afhangt van wat partijen hebben verklaard en wat partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden.
4.5.
Met de verwijzing door Holland Rijnland naar de informatie op Negometrix heeft Holland Rijnland nog geen aanbod gedaan. Dit betrof een uitnodiging om een verzoek tot toelating te doen, waarmee Holland Rijnland vervolgens nog akkoord moest gaan. Dat was CVOZ duidelijk en zij heeft ook een dergelijk verzoek gedaan op 7 november 2019. Holland Rijnland heeft dat verzoek niet onmiddellijk gehonoreerd, maar heeft in het daarop volgende gesprek aan CVOZ meegedeeld dat er een bestedingsruimte zal gelden van € 5.000,-. Dat staat tussen partijen vast. De stelling van CVOZ dat zij voor ondertekening bijlage 6 niet heeft ontvangen, waar dit bedrag in staat vermeld, is dan ook niet relevant. CVOZ was ervan op de hoogte dat Holland Rijnland niet meer het “oude” budgetplafond wilde toekennen, maar alleen een overeenkomst wilde sluiten met hantering van het lagere budgetplafond. Dat CVOZ dit wist volgt ook uit haar eigen stellingen in dit geding en de door haar bij de ondertekening van bijlage 2 toegevoegde “bezwaartekst” als vermeld onder 2.17.
4.6.
De rechtbank begrijpt deze tekst als een aanvaarding van het (tegen)aanbod van Holland Rijnland onder protest. Dat kan worden afgeleid uit de uitlatingen van CVOZ tijdens de mondelinge behandeling. Zij heeft immers verklaard dat op 4 december 2019 vanuit Holland Rijnland is meegedeeld dat CVOZ maar beter zou kunnen tekenen, omdat zij anders niets zou hebben en dat CVOZ vervolgens heeft getekend, omdat ze met haar bedrijf wilde starten.
4.7.
Bij een andere uitleg van de tekst “bezwaartekst”, te weten dat CVOZ het aanbod niet zou hebben aanvaard, zou er immers geen overeenkomst tot stand zijn gekomen en geen van partijen stelt zich primair op dat standpunt. Voor zover CVOZ zich op het standpunt heeft gesteld dat zij met de toevoeging van de tekst op bijlage 2 een tegenaanbod heeft gedaan, dat door Holland Rijnland is aanvaard, wordt dat standpunt verworpen. Holland Rijnland heeft in de brief van 17 december 2019 immers expliciet meegedeeld dat de bestedingsruimte van € 5.000,- voor 2020 blijft staan.
4.8.
Voor zover CVOZ heeft willen betogen dat Holland Rijnland na het sluiten van de ontwikkelovereenkomst en de verwijzing naar de informatie op Negometrix daar niet meer op mocht terugkomen/die voorwaarden niet meer mocht wijzigen en dat CVOZ er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat die voorwaarden niet meer gewijzigd zouden worden, wordt voorbij gegaan aan dat betoog. Zoals gezegd kan de verwijzing door Holland Rijnland naar de informatie op Negometrix niet worden beschouwd als een aanbod. Overigens kan een aanbod ook nog worden herroepen, tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt (artikel 6:219 lid 1 BW). Begrijpelijke teleurstelling daarover brengt nog niet mee dat er sprake is gerechtvaardigd vertrouwen.
4.9.
Er is dus tussen partijen een overeenkomt tot stand gekomen, waarbij er voor CVOZ een budgetplafond geldt van € 5.000,-.
4.10.
Op de mondelinge behandeling is nog gebleken dat voor CVOZ niet duidelijk was wat dit plafond inhield en dat CVOZ niet heeft begrepen dat zij, ondanks een laag plafond, toch bepaalde zorg zou kunnen gaan verlenen mits zij daar voorafgaand toestemming voor zou krijgen en haar bestedingsbudget in de loop van de tijd dan zou kunnen gaan verhogen. Aan wie dit te wijten is, kan echter onbesproken blijven, omdat het antwoord op deze vraag niet relevant is voor de beoordelingen van de ingestelde vorderingen.
Het aanbestedingsrecht en het gelijkheidsbeginsel
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat de inkoopprocedure die Holland Rijnland heeft gevolgd voor de inkoop van jeugdhulp in 2016 een zogeheten ‘
Open Houseprocedure’ betreft. Die procedure is eind 2016 afgerond met het sluiten van contracten met de zorgaanbieders die aan die procedure hebben deelgenomen. Gedurende de looptijd van de ontwikkelovereenkomsten kunnen nieuwe zorgaanbieders echter tussentijds worden toegelaten.
4.12.
Niet valt in te zien waarom op de contractering van laatstbedoelde nieuwe zorgaanbieders de Aanbestedingswet 2012 (Aanbestedingswet) van toepassing zou zijn, zoals CVOZ stelt, maar Holland Rijnland gemotiveerd heeft weersproken, waarna CVOZ dit niet voldoende heeft onderbouwd met haar verwijzing naar de inkoopprocedure en de stelling dat er een selectie plaatsvindt ten aanzien van geschiktheid en de geschikte aanbieders vervolgens worden toegelaten.
4.13.
Op de eerste plaats was de inkoopprocedure zelf al niet onderworpen aan de regels van de Aanbestedingswet. Zorgaanbieders moesten weliswaar aan minimumeisen voldoen, maar alle zorgaanbieders die daaraan voldeden, werden gecontracteerd tegen vooraf vastgestelde prijs- en kwaliteitsvoorwaarden. Het is vervolgens de cliënt – en niet Holland Rijnland – die de meest geschikte (zorg)aanbieder kiest uit de tot het systeem toegelaten aanbieders. Er heeft in dit geval dus geen concurrentie tussen zorgaanbieders binnen de procedure plaatsgevonden en er is geen sprake geweest van een opdracht die exclusief door Holland Rijnland is gegund. Daarmee was er geen sprake van een overheidsopdracht die viel onder de reikwijdte van de Aanbestedingswet. Daarnaast is de inkoopprocedure al geruime tijd afgerond. Het is bij een
Open Housevoorts niet vereist dat het systeem open blijft staan voor nieuwe zorgaanbieders, waar Holland Rijnland hier overigens wel voor heeft gekozen.
4.14.
De rechtbank begrijpt dat CVOZ meent dat, als daarvoor wordt gekozen, voor nieuwe inschrijvers dan wel exact dezelfde voorwaarden, en dus eenzelfde bestedingsruimte, moeten gelden als voor reeds gecontracteerde zorgaanbieders. Voor zover zij meent dat dit aanbestedingsrechtelijk verplicht is, wordt daaraan voorbij gegaan, nu zoals voormeld het aanbestedingsrecht niet van toepassing is. Voor zover CVOZ heeft verwezen naar het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat Holland Rijnland dat beginsel wel in acht moet nemen, maar dat Holland Rijnland kan worden gevolgd in haar standpunt dat er in dit geval geen sprake is van gelijke gevallen. Holland Rijnland heeft voldoende toegelicht dat zij slechts een beperkt budget heeft en dat zij tijdens de inkoopprocedure de beperkt beschikbare financiële middelen heeft verdeeld over de toen toegetreden aanbieders. Zij heeft dus weinig budget voor nieuwe aanbieders; alleen als zorgaanbieders stoppen en/of hun zorgaanbod niet wordt afgenomen, dan kan er budget herverdeeld worden. Het in andere gevallen tussentijds verlagen van bestaande budgetten zou met zich brengen dat gecontracteerde aanbieders hun cliënten weg moeten sturen of trajecten moeten afbreken. Dat acht Holland Rijnland onwenselijk. Een aanbieder die zich heeft gemeld ná 2017 heeft dus een wezenlijk andere positie, en is een ander geval, dan een bestaande aanbieder die gecontracteerd is na in 2016 de inkoopprocedure te hebben doorlopen.
4.15.
Het standpunt van CVOZ dat Holland Rijnland heeft gehandeld in strijd met het toepasselijke aanbestedingsrecht en het gelijkheidsbeginsel, wordt daarom verworpen.
De vorderingen
4.16.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat er geen plaats is voor toewijzing van de vorderingen van CVOZ. Voor partiële vernietiging van de resultaatovereenkomst is geen grondslag. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de in de oorspronkelijke resultaatovereenkomst opgenomen bestedingsruimte. CVOZ heeft daar ook niet vanuit kunnen gaan. Holland Rijnland is dan ook niet toerekenbaar tekort geschoten jegens CVOZ, noch heeft zij onrechtmatig gehandeld jegens CVOZ door te weigeren een hogere bestedingsruimte vast te stellen dan € 5.000,-. Voor een veroordeling tot schadevergoeding is dan geen plaats. Voor het geven van een bevel om de bestedingsruimte voor de toekomst op een hoger bedrag vast te stellen bestaat ook geen grondslag. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal in het licht van het vorenstaande ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
CVOZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Holland Rijnland worden tot op heden begroot op € 3.168,-, te weten € 2.042,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten tegen tarief II van € 563,- per punt). De rechtbank zal de nakosten begroten op de bedragen zoals die thans gelden, met dien verstande dat in deze procedure geen sprake is van een reconventionele vordering. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op na te melden wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt CVOZ in de proceskosten aan de zijde van Holland Rijnland tot op heden begroot op € 3.168,-, en op € 163,-, aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de proceskosten en de nakosten tot een bedrag van € 163,- te rekenen vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling voor wat betreft de in geval van betekening verschuldigde nakosten van € 85,-;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.