ECLI:NL:RBDHA:2022:10909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/6692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser, geboren in 1982 en van Marokkaanse nationaliteit, had een terugkeerbesluit ontvangen met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 heeft eiser zijn gemachtigde laten optreden, terwijl verweerder ook vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland, wat betekent dat het besluit terecht was genomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de staatssecretaris in een brief had aangegeven dat het inreisverbod inmiddels was opgeheven, en dat eiser zijn beroep tegen dit inreisverbod had ingetrokken. Hierdoor beperkte de beoordeling van de rechtbank zich tot de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit.

De rechtbank concludeert dat de vertrektermijn van vier weken, zoals bepaald in artikel 62 van de Vreemdelingenwet, correct was vastgesteld en dat de motivering van verweerder voor deze termijn niet verder hoefde te worden onderbouwd. Eiser had geen gegronde beroepsgronden tegen de motivering van de vertrektermijn, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6692

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Jordan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit is aan eiser een terugkeerbesluit [1] met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod [2] voor de duur van twee jaar opgelegd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op wat hij aanvoert gaat de rechtbank hierna – voor zover relevant – in.
4. Verweerder heeft in de brief van 6 juli 2022 de rechtbank laten weten dat het inreisverbod inmiddels is opgeheven.
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat het beroep gericht tegen het inreisverbod wordt ingetrokken.
5.1.
De beoordeling in deze zaak beperkt zich daarom tot de vraag of verweerder eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen mocht opleggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Terugkeerbesluit
6. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Dit betekent dat verweerder hem terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd.
6.1.
Artikel 62, eerste lid, van de Vw bepaalt dat de vreemdeling jegens wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten. Het tweede lid van dit artikel biedt mogelijkheden om deze termijn van vier weken in de daar genoemde gevallen te verkorten of geheel te onthouden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval een vertrektermijn van vier weken heeft gesteld. Die beslissing hoeft, gelet op artikel 62, eerste lid, van de Vw geen nadere motivering. Dat betekent dat de motivering in het bestreden besluit voor het stellen van deze termijn – onder meer inhoudend dat wordt gevreesd dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken – ten overvloede is gegeven.
6.2.
Eiser heeft uitsluitend beroepsgronden aangevoerd tegen de motivering die verweerder heeft gegeven ter onderbouwing van de gegunde vertrektermijn. Nu deze vertrektermijn rechtstreeks volgt uit de wet, kunnen de beroepsgronden van eiser niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 66a, tweede lid, van de Vw.