ECLI:NL:RBDHA:2022:10908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/6590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en vereisten voor vermelding van het land van terugkeer in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, welke door verweerder op 6 juli 2021 werd afgewezen. Tevens werd eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waartegen hij in beroep ging. Eiser betoogde dat het terugkeerbesluit ongeldig was omdat het land van terugkeer niet was vermeld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit voldoende duidelijkheid bood over het land van terugkeer, namelijk Nigeria, en dat eiser niet in zijn verdedigingsbelangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de geldigheid van het terugkeerbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Qiao),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ afgewezen. Ook heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een ‘reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd’ en is eisers huidige reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet verlengd. Verweerder heeft eiser tot slot een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken opgelegd.
Bij besluit van 21 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht aan de rechtbank niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser, geboren op [geboortedag] 1984, heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 28 mei 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Ook heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en is eisers huidige reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet verlengd. Verder ziet verweerder geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van zijn beleid en de aanvraag toch in te willigen. [1] Verweerder heeft eiser tot slot een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van verweerder niet kan worden aangemerkt als een geldig terugkeerbesluit, omdat niet is aangegeven naar welk land hij moet terugkeren. Hierbij heeft hij verwezen naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [2] en naar het arrest FMS e.a. [3] Uit dit arrest volgt dat in een terugkeerbesluit niet alleen moet worden vermeld dat het verblijf van een vreemdeling onrechtmatig is of wordt en dat hij moet terugkeren, maar ook naar welk land hij moet terugkeren. Aangezien dat land in het primaire besluit niet wordt genoemd, is dat besluit volgens eiser geen geldig terugkeerbesluit. Verder stelt eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden alleen zijn gericht tegen het terugkeerbesluit. Dit betekent dat het geschil zich daartoe beperkt.
Terugkeerbesluit
5. De rechtbank leidt uit voornoemde uitspraak van de hoogste bestuursrechter af dat het vereiste dat een terugkeerbesluit het land van terugkeer moet vermelden is ingegeven vanuit het verdedigingsbeginsel. De vreemdeling moet duidelijk zijn naar welk (derde) land hij zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt, zodat hij daartegen kan opkomen. Uit genoemde uitspraak volgt ook dat de uitleg die het Hof van Justitie geeft aan artikel 3 van de Terugkeerrichtlijn, ruimte laat om bij meeromvattende beschikkingen die ook een terugkeerbesluit omvatten, het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het terugkeerbesluit, als onderdeel van het primaire besluit, eisers land van terugkeer niet heeft vermeld. In het bestreden besluit wordt Nigeria als land van terugkeer genoemd. Uit het bestreden besluit blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat verweerder er steeds van uitgegaan is dat eiser uit Nigeria afkomstig is en (daarom) verwacht dat hij naar Nigeria zal terugkeren. De rechtbank is van oordeel dat eiser door de handelwijze van verweerder niet in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Immers in de besluitvorming is steeds vermeld dat eiser de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Niet is gebleken dat hierover twijfel of verschil van inzicht bestond. Evenmin is gebleken dat bij verweerder of eiser op enig moment een ander land van terugkeer dan Nigeria in beeld is geweest. Daarom mag worden verondersteld dat het voor eiser duidelijk was dat hij naar Nigeria diende terug te keren. Verweerder heeft er ter zitting onweersproken op gewezen dat eiser, hoewel hij hiertoe gelegenheid heeft gehad, op geen enkel moment in de procedure aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat er bij hem onduidelijkheid bestond over het land van terugkeer. Anders dan eiser stelt, bestaat er dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit van 6 juli 2021 niet als rechtsgeldig terugkeerbesluit kan worden aangemerkt.
Horen
6. Eiser vindt dat hij ten onrechte niet is gehoord voordat hem een terugkeerbesluit is opgelegd.
6.1.
Uit voornoemde uitspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn - en dus ook bij het opleggen van een terugkeerbesluit - rekening moet houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling en dat hij het beginsel van non-refoulement moet eerbiedigen. Om dat naar behoren te kunnen doen, moet hij de vreemdeling daarover horen voordat hij een terugkeerbesluit oplegt. Die hoorplicht strekt echter niet zo ver dat hij een vreemdeling ook nog apart over het terugkeerbesluit moet horen als die vreemdeling al eerder de gelegenheid heeft gekregen om naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken over de onrechtmatigheid van zijn verblijf en over de redenen die overeenkomstig nationaal recht kunnen rechtvaardigen dat de staatssecretaris afziet van het nemen van een terugkeerbesluit. [4]
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om tijdens de procedure zijn persoonlijke belangen naar voren te brengen die zich verzetten tegen terugkeer naar zijn land van herkomst. Pas in beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn vrouw recentelijk in Nederland is bevallen van hun kind. Niet valt in te zien waarom eiser die persoonlijke omstandigheden niet al eerder naar voren heeft gebracht. Eiser heeft evenmin inzichtelijk gemaakt waarom deze omstandigheid aan terugkeer naar Nigeria in de weg zou staan. Verweerder heeft zich in dit verband onbestreden op het standpunt gesteld dat een terugkeer van eiser naar Nigeria niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [5] , nu het verblijfsrecht van de echtgenote van eiser afhankelijk is van zijn verblijfsrecht en eiser en zijn gezin Nederland gezamenlijk kunnen verlaten.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van 2 juni 2021 van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2021:1155.
3.Arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 2020, ECLLI:EU:C:2020:367.
4.Zie het arrest van het Hof van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, punten 50 tot en met 59, het arrest M e.a., punten 38 tot en met 40, het arrest van 11 december 2014, Boudjlida, ECLI:EU:C:2014:2431, punten 47 tot en met 51, en het arrest van 5 november 2014, Mukarubega, ECLI:EU:C:2014:2336, punten 60 tot en met 62 en 82.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.