2.2.Aan verzoeker is daarom een terugkeerbesluitopgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen en is het voornemen tot uitreiking van een inreisverbodvan een jaar kenbaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van één jaar.Niet in geschil is dat verzoeker 109 dagen binnen het Schengengebied heeft verbleven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een inreisverbod op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder verwijst hiertoe naar het beleid zoals neergelegd in paragraaf A4/2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Volgens verweerder heeft verzoeker geen bijzondere omstandigheden aangevoerd en zijn er geen humanitaire of andere redenen om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.Verweerder vindt het opleggen van een inreisverbod niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Wat vindt verzoeker in beroep?
4. Verzoeker betoogt dat verweerder hem ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. Hij voert aan dat een inreisverbod als hier aan de orde, uitsluitend kan worden opgelegd in de situaties die worden beschreven in paragraaf A4/2.1 van de Vc. Volgens verzoeker is zijn situatie hier niet onder te brengen. De termijn, genoemd in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), is volgens hem een nationale termijn, die uitsluitend betrekking heeft op verblijf in Nederland. Dat betekent volgens verzoeker dat slechts een inreisverbod kan worden opgelegd aan personen die deze termijn in Nederland hebben overschreden. Nu verzoeker slechts enkele uren in Nederland is geweest, heeft hij de nationale termijn niet met meer dan drie dagen overschreden. Dit betekent volgens verzoeker dat het beleid zoals opgenomen in paragraaf A4/2.1, derde alinea, van de Vc
– waarin wordt verwezen naar artikel 3.3 van het Vb – niet op hem van toepassing is.
Het wettelijk kader
5. Het voor deze zaak relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. Aan verzoeker is een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen. Vervolgens is bij het bestreden besluit een inreisverbod van een jaar opgelegd op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw. Verweerder kan een inreisverbod op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw opleggen aan de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. In het beleid, opgenomen in paragraaf A4/2.1 van de Vc, staat dat deze bevoegdheid wordt gebruikt ten aanzien van de vreemdeling die de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 van het Vb, met meer dan drie dagen heeft overschreden.