ECLI:NL:RBDHA:2022:10869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/632412 / JE RK 22-1477 C/09/632743 JE RK 22-1530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige wegens onvoldoende ontwikkelingsbedreiging

Op 23 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. In de eerste zaak, met zaaknummer C/09/632412 / JE RK 22-1477, heeft de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor een periode van zes maanden. Dit verzoek is echter te laat ingediend, waardoor de ondertoezichtstelling per 20 juli 2022 is geëindigd en er in deze zaak niets meer te beslissen valt.

In de tweede zaak, met zaaknummer C/09/632743 / JE RK 22-1530, heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, een verzoek ingediend om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor een periode van zes maanden. De kinderrechters hebben het verzoek van de Raad afgewezen, omdat zij van oordeel zijn dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, niet dan wel onvoldoende aanwezig zijn. De kinderrechters hebben vastgesteld dat het contact tussen [minderjarige] en haar vader recentelijk is hersteld en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer aanwezig is die een ondertoezichtstelling zou rechtvaardigen.

De kinderrechters hebben ook opgemerkt dat de gecertificeerde instelling onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eerdere ondertoezichtstelling en dat er geen vertrouwen is in een nieuwe ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders in staat zijn om zelfstandig afspraken te maken over de zorgregeling en dat verdere monitoring of begeleiding niet nodig is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechters de afwijzing van het verzoek hebben gemotiveerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632412 / JE RK 22-1477 en C/09/632743 / JE RK 22-1530
Datum uitspraak: 23 september 2022

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Ondertoezichtstelling

in de zaak met zaak- en rekestnummer C/09/632412 / JE RK 22-1477 naar aanleiding van het op 18 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling)
en in de zaak met zaak- en rekestnummer C/09/632743 / JE RK 22-1530 naar aanleiding van het op 22 juli 2022 ingekomen verzoekschrift / herstelrekest van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechters merken als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. D. van den Bout-Kuhlman te ’s-Gravenhage;

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. C.M.H. Revis te ’s-Gravenhage.
De kinderrechter merkt in de zaak met zaak- en rekestnummer C/09/632743 / JE RK 22-1530 de gecertificeerde instelling als informant aan.

Het procesverloop in beide zaken

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van 16 juli 2022 van de gecertificeerde instelling;
- het verzoekschrift (herstelrekest) van 22 juli 2022 van de Raad.
Op 9 september 2022 heeft ter zitting van deze rechtbank een
gecombineerdebehandeling plaatsgevonden van zowel de onderhavige verzoeken als de aangehouden verzoeken betreffende de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de informatie- en consultatieregeling en de dwangsom (C/09/566786 / FA RK 19-369, hierna: de familiezaak). Op deze laatste verzoeken zal bij afzonderlijke beschikking van heden worden beslist.
Ter zitting zijn verschenen:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat en vergezeld van L. Liberidu, tolk;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
-[vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van 2 september 2012 tot 28 oktober 2020.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft bij de moeder. Bij de echtscheidingsbeschikking van 14 augustus 2020 is het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij de moeder vastgesteld.
- Bij beschikking van de kinderrechter (laatstelijk) van 20 januari 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling van 20 januari 2022 tot 20 juli 2022.

Verzoek in de zaak met zaak- en rekestnummer C/09/632412 / JE RK 22-1477

Het verzoek van de gecertificeerde instelling strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Dit verzoek is te laat ingediend om tijdig op zitting te kunnen worden behandeld. De ondertoezichtstelling is dan ook per 20 juli 2022 geëindigd. De rechtbank constateert dat er in deze zaak niets meer te beslissen valt.

Verzoek in de zaak met zaak- en rekestnummer C/09/632743 / JE RK 22-1530

Het verzoek/herstelrekest van de raad strekt ertoe [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling voor een periode van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer. De moeder kan instemmen met de verzochte ondertoezichtstelling.

Beoordeling in de zaak met zaak- en rekestnummer C/09/632743 / JE RK 22-1530

De kinderrechters zijn, gelet op wat uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet dan wel onvoldoende aanwezig zijn. De ondertoezichtstelling is eerder met name ingezet om de ex-partnerrelatie tussen de ouders te verbeteren en om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. Uit het huidige verzoek blijkt dat het doel van de ondertoezichtstelling is dat [minderjarige] positief contact heeft met de ouder bij wie zij niet verblijft. Het huidige verzoek is vooral ingegeven door de problemen in de (uitvoering van de) zorgregeling.
Uit een verslag van het Wilmahuis van 6 september 2022, ingediend door de advocaat van de vader in de familiezaak, blijkt dat het contact tussen [minderjarige] en de vader sinds kort (opnieuw weer) hersteld is. Het contact van 6 september 2022 is goed verlopen en zowel de vader als [minderjarige] beleven veel plezier aan het contact. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat [minderjarige] blij terugkwam van het laatste contact met de vader. De moeder vindt dit contact ook belangrijk. In samenwerking met het Wilmahuis staan er op korte termijn meer contacten gepland, tot en met half oktober 2022. Daarbij is het Wilmahuis nog deels betrokken, ook bij het halen en brengen van [minderjarige] , omdat de ouders niet in staat zijn om daarover afspraken te maken. Op dit punt verwijzen de kinderrechters naar de beschikking van heden in de familiezaak. In die zaak zijn onder meer de (definitieve) hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de (definitieve) zorgregeling aan de orde. De rechtbank heeft aanleiding gezien om in die zaak een eindbeslissing te geven op alle verzoeken. Bepaald wordt onder meer dat [minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en er wordt een definitieve zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader, ingaande per 28 oktober 2022, waarbij tevens duidelijk wordt bepaald welke ouder [minderjarige] wanneer en waar dient te halen en te brengen. Nu in laatstgenoemde beschikking duidelijk wordt vastgesteld hoe het halen en brengen van [minderjarige] moet gebeuren, gaan de kinderrechters ervan uit dat de ouders de vastgestelde regeling zelfstandig kunnen uitvoeren. Verder hoeft niet meer te worden gewerkt aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , monitoring daarvan en evenmin aan begeleiding van de ouders ter verbetering van de communicatie om zodoende te komen tot definitieve afspraken over de zorgregeling. Het contact is immers hersteld en op de zitting heeft de moeder zich – net als de vader – positief opgesteld om tot verbetering van de onderlinge communicatie met de vader te komen, zij het dat de vader dit wil doen zonder verwijzing van de rechtbank. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de ouders zich hiervoor aan gaan melden bij een daarvoor geschikte instantie. Daarmee is de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] naar het oordeel van de kinderrechters niet dan wel onvoldoende meer aanwezig om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen.
Dit neemt niet weg dat de kinderrechters het zorgelijk achten dat [minderjarige] in elk geval tot op heden niet in staat wordt gesteld om onbelast contact te hebben met haar vader en dat de ouders niet in staat zijn om tot een minimale vorm van samenwerking en communicatie te komen, om zodoende een situatie te creëren waarbij [minderjarige] niet wordt belast met de problemen die zich op ouderniveau voordoen. De kinderrechters hebben er echter geen vertrouwen in dat een nieuwe ondertoezichtstelling hierin verandering zal brengen. Daarbij betrekken de kinderrechters het feit dat door de gecertificeerde instelling onvoldoende invulling is gegeven aan de maatregel van ondertoezichtstelling. Er is onvoldoende adequaat gehandeld om te komen tot een lopende en duidelijke zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] en er is te lang ingezet op verbetering van de communicatie tussen de ouders, zonder resultaat. Ook ter zitting heeft de gecertificeerde instelling desgevraagd niet kunnen aangeven op welke manier invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling ingeval van toewijzing van het verzoek. Bij de vader ontbreekt daarom het vertrouwen en daardoor ook de bereidheid om de samenwerking met de gecertificeerde instelling nog langer aan te gaan. Evenmin is de vader, zoals ter zitting is gebleken, bereid om in het gedwongen kader te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie. Naar het oordeel van de kinderrechters zou een nieuwe ondertoezichtstelling, ingeval de ernstige ontwikkelingsbedreiging er nog zou zijn, in het onderhavige geval dus ook geen meerwaarde hebben gehad.
Gezien het voorgaande zullen de kinderrechters het verzoek van de raad om [minderjarige] voor een periode van zes maanden onder toezicht te stellen, afwijzen.

Beslissing

De kinderrechters:
In de zaak met
zaak- en rekestnummer C/09/632412 / JE RK 22-1477:
stellen vast dat er niets meer te beslissen valt;
In de zaak met
zaak- en rekestnummer C/09/632743 / JE RK 22-1530:
wijzen af het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, voor een periode van zes maanden.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022 door mrs. J.M. Vink, J.Th.W van Ravenstein en C. de Jong-Kwestro, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door de oudste rechter
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.