ECLI:NL:RBDHA:2022:10866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1197 ordemaatregel
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvangvoorzieningen COA en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had ingediend. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verzocht om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen, zodat hij zijn bezwaar rechtmatig in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de opvangvoorzieningen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) per 22 februari 2022 zouden eindigen, en dat er onverwijlde spoed was om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De verzoeker heeft gesteld dat hij betalingsonmachtig is en heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de medische situatie van verzoeker, die een aangeboren troebeling van het hoornvlies heeft, niet leidt tot een acute medische noodsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker belang heeft bij het afwachten van de beslissing op zijn bezwaar met behoud van voorzieningen, en dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van de verweerder bij handhaving van het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen verzoeker te behandelen alsof artikel 64 van de Vw op hem van toepassing is, totdat er uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1197 ordemaatregel

uitspraak van 24 februari 2022 de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Daartegen heeft verzoeker op 24 januari 2022 bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van eveneens 24 januari 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst, zodat verzoeker zijn bezwaar rechtmatig in Nederland kan afwachten.
Bij besluit van 17 februari 2022 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) de opvangvoorzieningen beëindigd per 22 februari 2022.
De voorzieningenrechter heeft, gelet op het voorgaande, bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft gesteld betalingsonmachtig te zijn en heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht. Hij heeft ter onderbouwing van zijn stelling een ondertekende inkomstenverklaring van 3 februari 2022 overgelegd. Gelet hierop en dat wat verder uit het dossier blijkt, oordeelt de voorzieningenrechter dat het verzoek moet worden toegewezen.
3. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder het verzoek ter zitting te hebben behandeld, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het navolgende is de voorzieningenrechter van oordeel dat hiervan sprake is. Daarom doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder behandeling van het verzoek ter zitting.
4 De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij meeromvattende beschikking van 13 april 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Deze afwijzing is in rechte komen vast te staan bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 augustus 2021.
Aan verzoeker is in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw voorlopig uitstel van vertrek verleend van 10 december 2021 tot 10 juni 2022, of zoveel korter tot het moment dat op de aanvraag is beslist.
Op 21 januari 2022 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) een medisch advies uitgebracht. Daaropvolgend heeft verweerder bij het bestreden besluit van 24 januari 2022 de aanvraag van verzoeker afgewezen. Daarmee is het voorlopig uitstel van vertrek komen te vervallen.
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COa) heeft aan verzoeker bij brief van 17 februari 2022 meegedeeld dat zijn recht op opvangvoorzieningen eindigt op 22 februari 2022. Het Coa heeft desgevraagd meegedeeld dat de opvangvoorzieningen tot vrijdag 25 februari wordt voortgezet onder de voorwaarde dat de rechtbank uiterlijk die dag uitspraak doet over het verzoek om voorlopige voorziening. Het COa heeft daaraan toegevoegd dat aan verzoeker alleen voorzieningen kunnen worden geboden indien een voorlopige voorziening is toegewezen en de rechter expliciet in de uitspraak overweegt dat verzoeker recht op opvang heeft.
Bij brief van 21 februari 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat aan hem opvang en overige voorzieningen zullen worden verleend.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het voorliggende verzoek is ingediend hangende het bezwaar tegen de afwijzing om aan verzoeker uitstel van vertrek te verlenen. De voorzieningenrechter zal daarom ook alleen over die procedure een voorlopig oordeel (mogen) geven. De voorzieningenrechter oordeelt dus niet over het besluit van het COa van 17 februari 2022, omdat daar zowel het bestreden besluit als het verzoek niet op gericht zijn. Het indienen van dit verzoek heeft tot gevolg dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar in Nederland af mag wachten, zoals blijkt uit het bestreden besluit. Dit betekent echter niet dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort. Het indienen van het verzoek heeft dus niet tot gevolg dat verzoeker recht heeft op de verstrekkingen zoals hij die voor het bestreden besluit genoot. Gelet op de inhoud van het verzoek om een voorlopige voorziening begrijpt de voorzieningenrechter het verzoek daarom zo, dat verzoeker tijdens de behandeling van het bezwaar wenst te worden behandeld als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing.
6. De voorzieningenrechter moet daarom toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
7. Uit het BMA-advies van 21 februari 2022 blijkt dat verzoeker een aangeboren troebeling van het hoornvlies aan beide ogen heeft. Op 16 september 2021 heeft hij aan één van beide ogen een hoornvliestransplantatie ondergaan. Afhankelijk van het resultaat daarvan volgt later een vergelijkbare ingreep aan het andere oog. Protocollair hoort bij de operatie een follow up van een jaar. Als behandeling uitblijft, bestaat er een kans dat het hoornvlies wordt afgestoten. Mocht dat zo zijn, dan valt verzoeker terug op de slechtziendheid zoals die feitelijk zijn hele leven aanwezig is geweest. Het BMA verwacht geen medische noodsituatie op korte termijn. In het vorige advies (de rechtbank maakt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 9 juli 2021 op dat wordt gedoeld op het BMA-advies van 22 december 2020) is het risico van blindheid genoemd en is dat beschouwd als een potentiële medische noodsituatie op korte termijn. Allereerst geldt dan dat het gaat om een aangeboren (stabiele) aandoening waarvan het niet te verwachten is dat deze tot blindheid van het nog niet geopereerde oog zal leiden. Mocht dat wel het geval zijn, dan geldt blindheid in algemene zin niet als medische noodsituatie op korte termijn. Zeker niet omdat er geen andere problematiek speelt en verzoeker gewend is aan een toestand van zeer slecht zien en daarmee altijd heeft kunnen functioneren zonder dat het tot levensbedreigende situaties is gekomen.
8. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat de gestelde reisvoorwaarden ontoereikend zijn. Verder stelt verzoeker dat de conclusie van het BMA dat er bij het uitblijven van een medische behandeling niets gebeurd, maar wel kans bestaat dat het hoornvlies wordt afgestoten, gelet op de door de oogarts overgelegde informatie niet begrijpelijk is. Een medische noodsituatie is een situatie waarbij de betrokkene lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Verzoeker stelt dat het uitblijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
9. Gelet op de ingediende gronden van bezwaar, de medische situatie van verzoeker, het gegeven dat verweerder (nog) geen verweerschrift heeft ingediend of heeft kunnen indienen en de korte termijn tot 25 februari 2022, is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij niet binnen die korte termijn kan beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Uit de brief van het COa van 17 februari 2022 volgt dat verzoeker niet op de COa locatie verblijft, maar wel dat hij (andere) voorzieningen geniet. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verzoeker er belang bij heeft om de beslissing op bezwaar af te mogen wachten met behoud van voorzieningen en dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onverkorte handhaving van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit..
Dat verzoeker niet valt onder één van de categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, maakt dit niet anders.
De voorzieningenrechter zal daarom bij wijze van ordemaatregel het verzoek toewijzen en verweerder daarbij opdragen verzoeker te behandelen alsof artikel 64 van de Vw op hem van toepassing is tot het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting is behandeld en de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter zal op
8 maart 2022 om 09.00 uurin het gerechtsgebouw in Utrecht het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk behandelen en dan bezien of er grond bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen en/of uitspraak te doen op het resterende deel van het verzoek om voorlopige voorziening. Partijen ontvangen nog een uitnodiging voor de zitting van 8 maart 2022.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- draagt verweerder op verzoeker te behandelen als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing tot uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening;
- houdt iedere andere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 24 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.