ECLI:NL:RBDHA:2022:10853
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Orhan, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking van verblijf als familie- of gezinslid bij een referente. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 1 februari 2021, wees deze aanvraag af. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 12 oktober 2021. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 21 februari 2022 behandeld. De Staatssecretaris was niet aanwezig op de zitting, maar de referente was wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat verzoeker in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht. Echter, omdat de rechtbank op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan op het beroep, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.