ECLI:NL:RBDHA:2022:1085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL22.1209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 24 januari 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke maatregel op 26 januari 2022 werd opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het onderzoek op 7 februari 2022 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was op het moment van de oplegging van de maatregel van bewaring. Dit werd onderbouwd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat er in 2020 geen laissez-passers waren afgegeven voor uitzettingen naar Marokko. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf het moment van opleggen, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren voor een verwachte uitzetting.

De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 230 aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende twee dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 759, die door de staatssecretaris moeten worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, met mr. N.H. de Zeeuw als griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1209
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. M.S. Yap), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 januari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek op 7 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat er van meet af aan geen zicht op verwijdering naar Marokko is geweest. Eiser verwijst in dit verband naar de brief van verweerder van 17 mei 2020 aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.1 In deze brief is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling2 van 2 april 2021.3
4. In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. De Afdeling heeft hierin vastgesteld dat er in 2020 geen laissez-passers zijn afgegeven aan de Dienst Terugkeer en Vertrek om een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit uit te zetten en dat de laatste uitzetting met een laissez-passer van een vreemdeling die niet meewerkte aan zijn terugkeer plaatsvond in 2019. Uit deze uitspraak blijkt verder dat verweerder heeft erkend dat er in 2020 geen uitzetting naar Marokko heeft plaatsgevonden van personen zonder paspoort en dat verweerder geen concrete aanknopingspunten heeft kunnen geven die de verwachting rechtvaardigen dat vreemdelingen met de Marokkaanse nationaliteit op korte termijn weer met een door de Marokkaanse autoriteiten afgegeven laissez-passer kunnen worden uitgezet naar Marokko. De Afdeling oordeelde in deze uitspraak dat de bewaring vanaf het moment dat deze is opgelegd onrechtmatig moest worden geacht.
5. Ook in deze zaak heeft verweerder geen concrete aanknopingspunten gegeven die de verwachting rechtvaardigen dat vreemdelingen met de Marokkaanse nationaliteit op korte termijn weer met een door de Marokkaanse autoriteit afgegeven laissez-passer kunnen worden uitgezet naar Marokko. Onder verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser dan ook gegrond is.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 2 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1
x € 130 (verblijf politiecel) en 1 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 230.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 230, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
1
Kamerstukken II2020-2021, 19637, nr. 2739 van 17 mei 2021.
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759 (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19178642

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.