ECLI:NL:RBDHA:2022:10847
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake omzettingsvergunning voor woonruimte in Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022, gaat het om een beroep tegen de ongegrondverklaring van een bezwaar tegen een verleende omzettingsvergunning. De vergunninghouder had op 10 juni 2019 een omzettingsvergunning aangevraagd voor het omzetten van een zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimte voor zes bewoners. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verklaarde op 13 februari 2020 het bezwaar van de eisers ongegrond. De eisers, bestaande uit verschillende Verenigingen van Eigenaren (VVE's), stelden dat de bewoning van de woning zou leiden tot overlast en een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefmilieu in de omgeving. Ze voerden aan dat de brandveiligheid in het geding was en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 behandeld via een videoverbinding. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning terecht had verleend. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag was beoordeeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening van Den Haag. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van overlast en dat het college geen redenen had om de vergunning te weigeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de eisers op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.
De uitspraak benadrukt het belang van de afweging tussen de belangen van de vergunninghouder en de bezwaren van omwonenden, en bevestigt dat de rechtbank de motivering van het college voldoende achtte. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.