In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een last onder dwangsom. Eiser, een schapenhouder, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, omdat er terreinverharding op zijn agrarische grond zou zijn aangelegd in strijd met het bestemmingsplan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de verharding noodzakelijk was voor zijn bedrijfsvoering en al lange tijd aanwezig was.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder en de derde-partij, Sint Laurensfonds. De rechter concludeerde dat er sprake was van een overtreding, omdat de terreinverharding niet was vergund en niet binnen het bouwvlak mocht liggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat handhaving niet onevenredig was, ondanks de argumenten van eiser over de noodzaak van de verharding voor zijn bedrijfsvoering. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de last onder dwangsom gehandhaafd blijft.
De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de verantwoordelijkheden van eigenaren om zich aan de regels te houden. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.