ECLI:NL:RBDHA:2022:10820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv inzake benutbare mogelijkheden en medische situatie

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarbij het Uwv had geoordeeld dat eiser per 21 oktober 2019 over benutbare mogelijkheden beschikte. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op medisch gebied onvoldoende was gemotiveerd. In een eerdere tussenuitspraak van 4 juli 2022 had de rechtbank al geconstateerd dat het Uwv niet had aangetoond welke wijzigingen in de medische situatie van eiser zich hadden voorgedaan na de TVB-2 beoordeling, die plaatsvond negen maanden voor de beoordelingsdatum. De rechtbank benadrukte dat er geen bewijs was dat de medische situatie van eiser was verbeterd en dat de verzekeringsarts niet had aangetoond dat er per 21 oktober 2019 sprake was van een andere, verbeterde medische situatie. De rechtbank heeft verweerder, het Uwv, veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50 en heeft bepaald dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen over het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

De rechtbank verwijst voor een weergave van het procesverloop naar de tussenuitspraak van 4 juli 2022.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat daarin is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 9 augustus 2022 een nadere motivering ingediend.
Eiser heeft op 31 augustus 2022 een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In dat kader overweegt de rechtbank dat het haar niet vrij staat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, die zich in dit geval niet voordoen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op medisch gebied onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank constateerde dat het aannemen van de GBM-situatie tijdens de TVB-2 beoordeling met name te maken had met de ernstige psychische klachten waarvan bij eiser sprake is. Er was geen sprake van een afname van deze klachten omdat hiervoor nog geen behandeling was gestart. De TVB-2 beoordeling vond 9 maanden voor de beoordelingsdatum (21 oktober 2019) in deze zaak plaats. De rechtbank kwam tot het oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen van
6 december 2019, 5 maart 2021 en 8 november 2021 (overgelegd in beroep), onvoldoende blijkt welke wijzigingen zich in de medische situatie van eiser ná de TVB-2 hebben voorgedaan, die maken dat eiser per 21 oktober 2019 wel over benutbare mogelijkheden beschikte. Hierbij nam de rechtbank in aanmerking dat een behandeling voor de verslavingsproblematiek en/of de psychische klachten nog niet had plaatsgevonden en dat ook overigens niet was gebleken dat de medische situatie van eiser anders was geworden, dan wel was verbeterd.
Reactie verweerder
3. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nader rapport van de verzekeringsarts b&b van 5 augustus 2022 ingediend. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de betreffende verzekeringsarts bij de TVB-2 beoordeling de GBM-situatie niet zo zeer aangenomen vanwege een ernstige psychische stoornis bij eiser, maar vanwege het feit dat eiser eerst behandeld moet worden voor zijn verslavingsproblematiek. Hierna kan de behandeling zich richten op de psychische klachten van eiser. De verzekeringsarts geeft hiermee slechts de volgorde van de behandelingen aan. De redenatie van de verzekeringsarts komt er volgens de verzekeringsarts b&b op neer dat zolang een intensieve behandeling (op de korte termijn) te verwachten is, er geen benutbare mogelijkheden zijn en die behandeling eerst afgewacht moet worden. Bij de WIA-beoordeling was er geen sprake meer van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Er stond geen intensieve behandeling meer gepland.
Zienswijze eiser
4. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij vindt - kort samengevat - het standpunt van de verzekeringsarts b&b in het nadere rapport van 5 augustus 2022 onjuist. Uit het TVB-2 rapport van 24 januari 2019 blijkt juist dat eiser (tijdelijk) niet belastbaar was voor algemeen geaccepteerde arbeid vanwege de ernstige psychische beperkingen die hij heeft. Het is niet zo dat de verzekeringsarts tot de conclusie was gekomen dat eiser alleen vanwege een opname geen werkzaamheden in de geduide functies kon verrichten. Verweerder heeft daarom de discrepantie waarop in de tussenuitspraak werd gewezen, niet verklaard en de argumenten van eiser niet ontkracht. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
Beoordeling door de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er met de aanvullende toelichting niet in geslaagd om het in de tussenuitspraak omschreven motiveringsgebrek voldoende overtuigend te herstellen. De verzekeringsarts b&b gaat er vanuit dat de GBM-situatie tijdens de TBV-2 beoordeling (tijdelijk) van toepassing was vanwege de behandeling die eiser nog moest ondergaan voor zijn verslavingsproblematiek en psychische klachten. Dit staat echter niet met zoveel woorden in het betreffende rapport van de verzekeringsarts van 24 januari 2019 vermeld. Wel staat (meerdere malen) vermeld dat eiser tijdelijk niet belastbaar is voor arbeid vanwege de ernstige psychische beperkingen waarvan bij hem sprake is en waarvan de behandeling nog opgestart moet worden. De verzekeringsarts vindt de medische situatie van eiser voor het verrichten van arbeid niet stabiel genoeg (‘er is sprake van een wankel evenwicht’). Het is de rechtbank nog steeds niet duidelijk welke wijzigingen zich in de medische situatie van eiser ná de TVB-2 hebben voorgedaan, die maken dat eiser per de datum in geding (21 oktober 2019) opeens wél over benutbare mogelijkheden beschikte. De verzekeringsarts b&b heeft niet nader gemotiveerd dat en waarom per deze datum sprake is van een andere, in psychisch opzicht, verbeterde medische situatie. Aanwijzingen hiervoor ontbreken in de rapporten van de verzekeringsarts b&b. Het lijkt er daarom op dat de situatie GBM op de in geding zijnde datum onverminderd van toepassing was op eiser.
Conclusie
6. Gelet op het vorenstaande, en gelet op de tussenuitspraak, is het beroep gegrond.
Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Er is nieuw, althans aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek nodig ter beantwoording van de vraag of eiser aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet WIA.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt over het bezwaar met
inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.897,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.