ECLI:NL:RBDHA:2022:10818
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de voorwaarden van een urgentieverklaring voor woonurgentie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voorwaarden van een urgentieverklaring voor woonurgentie. Eiser, die samen met zijn echtgenote en vier zonen een woning bewoont, had een urgentieverklaring aangevraagd op basis van de situatie van zijn zoon, die lijdt aan meervoudige psychische problematiek en een verstandelijke beperking. De urgentieverklaring was verleend op grond van de hardheidsclausule, maar de voorwaarden die eraan waren verbonden, zoals de beperking tot benedenwoningen en woningen op maximaal de eerste etage in een flat met lift, waren voor eiser onacceptabel.
Eiser voerde aan dat zijn echtgenote ook psychische klachten heeft en dat zijn zoon een ontwikkelingsachterstand heeft met ernstige spraaktaalproblemen en mogelijk autisme. Hij stelde dat een geschikte woonsituatie essentieel is voor de gezondheid en het welzijn van zijn gezin. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, terecht heeft gehandeld op basis van het advies van de GGD. Eiser is er niet in geslaagd om voldoende argumenten aan te voeren die de voorwaarden van de urgentieverklaring in twijfel trokken.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.