ECLI:NL:RBDHA:2022:10766
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 27 augustus 2021 was genomen, verklaarde het bezwaar ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er reeds een uitspraak was gedaan in een andere zaak (zaaknummer AWB 21/5534) die betrekking had op het beroep van verzoekster. Gezien deze eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.