ECLI:NL:RBDHA:2022:10757
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot uitzetting
In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder opgetreden tegen een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door de verzoeker op 1 februari 2021. Het verzoek betreft een besluit van de Staatssecretaris waartegen bezwaar is gemaakt. De verzoeker heeft echter nagelaten om een kopie van het bestreden besluit en het bezwaarschrift aan de rechtbank te overleggen, ondanks een herstelverzuimbrief die op 3 februari 2021 is verzonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift van de verzoeker, dat een kenmerk bevat dat overeenkomt met een andere procedure (zaaknummer AWB 21/674), moet worden opgevat als een verzoek tot een verbod tot uitzetting totdat er een beslissing is genomen op het ingediende beroepschrift.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank had eerder, op 27 september 2021, het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening zonder verder onderzoek ter zitting niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is op 4 maart 2022 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.