ECLI:NL:RBDHA:2022:10755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
09/000171-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het teweegbrengen van ontploffing van een pijpbom en voorbereidingshandelingen

Op 19 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 te [geboorteplaats]. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing door het fabriceren van een pijpbom en van voorbereidingshandelingen voor dit misdrijf. De tenlastelegging betrof onder andere het opzettelijk fabriceren van een pijpbom op 31 december 2020 in Alphen aan den Rijn, waarbij gemeen gevaar voor de omliggende woningen zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de verklaringen van de betrokkenen vastgesteld dat de verdachte op het moment van de ontploffing op de bank zat en niet actief betrokken was bij het fabriceren van de pijpbom. De medeverdachte heeft verklaard dat hij alleen verantwoordelijk was voor het fabriceren van de pijpbom en dat de verdachte geen wetenschap had van de materialen die in de tenlastelegging werden genoemd. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor medeplegen, omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte is dan ook vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast is de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte is vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/000171-21
Datum uitspraak: 19 oktober 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 5 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Sprengers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Alphen aan den Rijn,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door handmatig een pijpbom te
fabriceren, en daarvan gemeen gevaar voor de direct omliggende woningen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van de
direct omliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de direct
omliggende woningen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Alphen aan den Rijn,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam
een ontploffing heeft teweeg gebracht door handmatig een pijpbom te fabriceren,
ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders
schuld te wijten is geweest, dat er gemeen gevaar voor de direct omliggende
woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de
bewoners van de direct omliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een
ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van
de direct omliggende woningen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 31 december 2020 te
Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk een
ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen te duchten is, opzettelijk voorwerpen en/of stoffen te
weten een hoeveelheid flitspoeder (/mengsel van kaliumperchloraat en aluminium)
en/of een hoeveelheid zwart buskruit (/mengsel van kaliumnitraat, zwavel en
koolstof) en/of ongeveer 2 stuks Super Cobra 6 en/of ongeveer 55 stuks nitraten
en/of een ijzeren pijp en/of drie, althans een of meer golfbal(len) en/of een pijpbom
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3.
Vrijspraak
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat op 31 december 2020 in de woning van de verdachte in Alphen aan den Rijn een pijpbom is ontploft. De medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) was op dat moment in de keuken van de woning bezig met het fabriceren van een pijpbom met behulp van illegaal vuurwerk en andere door hem verzamelde spullen, zoals delen van steigerpijpen en golfballen. Toen [medeverdachte] met een hamer een golfbal in een met flitspoeder gevulde pijpbom wilde slaan, is die pijpbom in zijn linkerhand ontploft. De verdachte zat op dat moment op de bank in de woning.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de voor het fabriceren van de pijpbommen benodigde spullen naar de woning van de verdachte heeft meegenomen. Verder heeft [medeverdachte] verklaard de pijpbommen alleen te hebben gefabriceerd en dat dit volledig zijn eigen plan was.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor het teweegbrengen van een ontploffing door het handmatig fabriceren van een pijpbom.
Hoewel het dossier aanknopingspunten biedt dat de verdachte wetenschap had dat [medeverdachte] bezig was met vuurwerk en dat hij desondanks zijn woning aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld, zijn deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van medeplegen. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is immers nodig dat komt vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Van een dergelijke samenwerking is onvoldoende gebleken. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het fabriceren van een pijpbom door bijvoorbeeld de materialen beschikbaar te stellen, instructies te geven of uitvoeringshandelingen te verrichten. Het ter beschikking stellen van de woning is naar het oordeel van de rechtbank veeleer een gedraging die met medeplichtigheid in verband kan worden gebracht, maar is van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 31 december 2020 alleen, of tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk of culpoos een strafbare ontploffing teweeg heeft gebracht. De verdachte zal dan ook van feit 1 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de in de tenlastelegging genoemde materialen, zodat reeds daarom onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot de vaststelling dat er sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] op de voorbereidingshandelingen van het teweegbrengen van een ontploffing. Ook van feit 2 wordt de verdachte vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij

4.1.
De vordering
Op 19 mei 2022 heeft [benadeelde 1] het wensenformulier ingevuld en ingediend, waaruit blijkt dat zij schadevergoeding wilde. Op het bijgevoegde formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ is echter geen bedrag ingevuld dat de benadeelde partij als schade vordert en is ingevuld dat € 2.500,- reeds is vergoed. Uit een e-mail van ARAG Rechtsbijstand van 23 mei 2022, die als bijlage bij het formulier is gevoegd, volgt eveneens dat de schade van de benadeelde partij reeds is vergoed. De rechtbank concludeert dan ook dat [benadeelde 1] geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend.
[gemachtigde] heeft zich namens [benadeelde 2] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.110,03, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.C. Goilo-Kam, voorzitter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2022.