ECLI:NL:RBDHA:2022:10749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.12178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en onvoldoende bewijs van bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt dat hij bedreigd wordt vanwege een buitenechtelijke relatie met een getrouwde vrouw, heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Staatssecretaris, de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser op juiste wijze heeft beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk gevaar loopt bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft daarbij onder andere gekeken naar de inconsistenties in de verklaringen van de eiser, de afwezigheid van objectief bewijs en de mogelijkheid dat de eiser eerder naar Iran is teruggekeerd zonder problemen te ondervinden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat de documenten die hij heeft overgelegd authentiek zijn en dat deze documenten zijn asielrelaas niet ondersteunen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12178
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jahanyar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft op 28 oktober 2018 asiel gevraagd in Nederland. Deze aanvraag is op 20 juli 2021 afgewezen als ongegrond (het bestreden besluit). In het bestreden besluit is ook bepaald dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt op grond van artikel 8 van het EVRM1 en geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.2
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarvoor verschillende argumenten (beroepsgronden) naar voren gebracht.
3. De rechtbank zal het bestreden besluit toetsen aan de hand van eisers beroepsgronden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat zij niet zelf de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas beoordeeld en ook niet zelf beslist of eiser een verblijfsvergunning moet
1. Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Vreemdelingenwet 2000.
krijgen op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank beoordeelt alleen of verweerder in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen het niet verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
Daar gaat de rechtbank dus verder niet op in.
De asielaanvraag
4. Eiser heeft – samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag te grondslag gelegd. Hij heeft in 2016 ongeveer drie maanden een relatie gehad met zijn buurvrouw [A] . Zij was getrouwd met [B] ( [B] ), een belangrijk persoon binnen de inlichtingendienst van het Iraanse regime. Eiser en [A] zijn op een gegeven moment betrapt door één van haar dochters. Zo is ook [B] er achter gekomen dat zijn vrouw een buitenechtelijke relatie had met eiser. De broer van [A] is naar eisers huis gekomen en heeft hem geslagen met een mes. Hier heeft eiser littekens aan overgehouden. Eiser is vervolgens met hulp van zijn stiefvader gevlucht naar Teheran en van daaruit verder gereisd naar Turkije. Eiser is één keer vanuit Turkije teruggekeerd naar Iran, namelijk toen zijn moeder een ongeluk had gehad. Eiser is toen eerst naar zijn ouderlijk huis gegaan en heeft daarna een paar dagen in het geboortedorp van zijn moeder verbleven. In Iran heeft hij opnieuw problemen gekregen: in april/mei 2018 zijn de ramen van eisers huis bekogeld en het huis is twee keer beschoten door [B] (op 18 en 31 mei 2018). Eiser is toen gevlucht naar Tabriz, Iran, maar ook daar wist [B] hem te vinden. Daarnaast heeft de broer van [B] geprobeerd eisers halfbroertje te ontvoeren. Op 13 april 2019 heeft [B] eisers huis in brand gestoken. In deze periode is ook eisers stiefvader aangevallen en mishandeld door familieleden van [B] . Eiser is vervolgens opnieuw naar Turkije gevlucht. Het huis van de ouders van [A] is ook in brand gestoken. Als eiser terug zou moeten keren naar Iran, zou hij het slachtoffer worden van eerwraak door [B] . Eiser heeft verschillende foto’s en documenten ingebracht om zijn asielrelaas te onderbouwen en heeft daarnaast inloggegevens verschaft van Sana, een Iraanse juridische database, zodat verweerder één en ander zelf zou kunnen checken.
5. Verweerder heeft de volgende relevante elementen vastgesteld: 1) eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) eisers relatie met [A] en 3) de ontdekking van de relatie met [A] en de daaruit voortvloeiende problemen. De relevante elementen 1) en 2) vindt verweerder geloofwaardig, maar 3) niet.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder het relevante element 3) niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank legt dat hierna uit.
7. Anders dan eiser heeft aangevoerd, hoefde verweerder de ontdekking van de relatie met [A] niet aan te merken als een afzonderlijk relevant element. Uit eisers asielrelaas volgt dat de problemen die hij Iran stelt te hebben ondervonden en die ertoe zouden leiden dat hij in Nederland een asielvergunning zou moeten krijgen, het rechtstreekse gevolg zijn van de ontdekking van de relatie met [A] door [B] . Verweerder heeft dit daarom mogen aanmerken als één relevant element.
8. De rechtbank is het ook niet met eiser eens dat verweerder geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft gemaakt. Uit het bestreden besluit (waarvan het voornemen onderdeel uitmaakt) blijkt namelijk dat verweerder de verschillende door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden zowel afzonderlijk als in hun onderlinge
samenhang heeft beoordeeld. Daarbij heeft verweerder onder meer ook eisers leeftijd en diens herkomst uit de provincie Lorestan betrokken.
9. De rechtbank overweegt verder dat het aan eiser is om zijn asielrelaas te onderbouwen met (originele) documenten en andere bewijsmiddelen. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld bewijsstukken in te leveren en heeft de door eiser ingebrachte documenten laten beoordelen door Bureau Documenten (BD). Verweerder heeft zowel de bevindingen van BD als de door eiser overgelegde foto’s en de door hem getoonde littekens kenbaar betrokken in zijn besluitvorming. Verweerder hoefde niet zelf een onderzoek te verrichten in de Sana database. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat verweerder niet heeft voldaan aan de zogenoemde samenwerkingsverplichting, verwerpt de rechtbank deze stelling.
10. Met betrekking tot de foto’s van kogelgaten die eiser heeft overgelegd, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat hieruit niet zonder meer valt af te leiden dat dit foto’s zijn van (de deuren van) eisers huis en ook niet dat deze kogelgaten door of namens [B] zijn veroorzaakt vanwege eer gerelateerd geweld.
11. Ten aanzien van de documenten (onder andere een aangifte bij de politie) die zien op het schietincident van 18 mei 2018 heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat dit slechts kopieën zijn en dat door BD niet kon worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast aan eiser mogen tegenwerpen dat voor zover al zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van deze documenten, hieruit alleen blijkt dat eisers vader een financieel geschil zou hebben met [B] . Eiser wordt in het geheel niet genoemd in de documenten en hieruit valt dus niet af te leiden dat eerwraak de aanleiding was voor het schietincident. Dat eisers stiefvader bij de aangifte alleen maar zou hebben gezegd dat het om een financieel geschil ging om te verhullen dat het om eerwraak ging, heeft verweerder niet hoeven volgen.
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het kader van de aangifte onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers herkomst uit Lorestan. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder hier wel voldoende aandacht aan heeft besteed, zowel in het voornemen als in het bestreden besluit. Bovendien verwijst eiser enkel naar algemene berichten over het feit dat eerwraak onder etnische minderheden vaker voorkomt. Dit is echter geen onderbouwing van de stelling dat met valse aangiftes de ware reden van eer gerelateerd geweld wordt gemaskeerd. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk niet dat eerwraak slachtoffers aangifte doen van een ander, niet-gerelateerd incident. Met de verwijzing naar algemene informatie heeft eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk gemaakt. Dit maakt dus niet dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers afkomst in het kader van de gedane aangifte.
13. Verweerder heeft mogen beslissen dat de documenten eisers asielrelaas niet ondersteunen. Gelet op het voorgaande is niet relevant of gewaarmerkte kopieën uit het Sana-systeem wel of niet moeten worden aangemerkt als originele documenten. Verweerder heeft namelijk ook een inhoudelijke beoordeling gegeven van de desbetreffende documenten.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de door eiser overgelegde documenten met betrekking tot de brandstichting ook alleen kopieën zijn en dat de echtheid van de documenten daarom niet kon worden beoordeeld door BD. Verweerder
heeft daarnaast mogen beslissen dat ook als zou moeten worden uitgegaan van de echtheid daarvan, uit de documenten niet blijkt dat de brandstichting is gepleegd vanwege eerwraak en dat deze documenten eisers asielrelaas daarom niet ondersteunen. Gelet op het voorgaande is niet relevant of gewaarmerkte kopieën uit het Sana-systeem wel of niet moeten worden aangemerkt als originele documenten. Verweerder heeft namelijk ook een inhoudelijke beoordeling gegeven van de desbetreffende documenten.
15. Met betrekking tot de gestelde schietpartijen en brandstichting heeft verweerder zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze incidenten hebben plaatsgevonden toen eiser niet in de woning was, zodat ook om die reden niet aannemelijk is dat [B] het vanwege eerwraak heeft voorzien op eiser.
16. Ten aanzien van de screenshots van de dreig sms’jes en kopieën van de aangiftes van de mishandeling van eisers stiefvader heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze stukken geen authentieke documenten zijn die kunnen gelden als objectieve en verifieerbare bron. Verweerder heeft er daarbij ook op kunnen wijzen dat eiser heeft verklaard dat hij niet genoemd wordt in de sms’jes en dat hij niet betrokken is geweest bij het incident met zijn stiefvader. Verder heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij deze documenten pas bij de zienswijze heeft ingediend, terwijl hij al in het aanvullend gehoor op 11 mei 2021 heeft verklaard over deze documenten. Verweerder heeft mogen beslissen dat de documenten eisers asielrelaas niet ondersteunen en heeft mogen afzien van het aanbieden van een vertaling.
Verklaringen
17. Verweerder heeft verder mogen overwegen dat de omstandigheid dat eiser tussentijds is teruggekeerd naar Iran sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat niet valt in te zien dat eiser zou terugkeren naar zijn ouderlijk huis in Iran als hij daadwerkelijk problemen zou hebben ondervonden met [B] . Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat niet valt in te zien dat eiser, zoals hij heeft verklaard, niet heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen van een terugkeer naar Iran en heeft daarbij mogen betrekken dat eisers stiefvader hem heeft gewaarschuwd om niet terug te keren en zelfs eisers paspoort zou hebben afgepakt om dat te voorkomen.
18. Daarnaast heeft verweerder mogen overwegen dat eiser wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de mogelijkheden van [B] om hem op te sporen in Iran. Eiser heeft verklaard dat [B] hem heeft kunnen vinden in Tabriz (een miljoenenstad), maar ook dat [B] hem niet heeft gevonden in zijn moeders geboortedorp. Gelet op de – beweerdelijk – hoge positie van [B] heeft verweerder eisers verklaring hiervoor, namelijk dat de mensen in het dorp bewapend waren en dat de politie daar niet kwam, onvoldoende mogen vinden. Hetzelfde geldt voor eisers argument dat hij maar een paar dagen in het dorp heeft verbleven. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat eiser heeft verklaard dat hij ook maar een paar dagen in Tabriz heeft verbleven.
19. Ook heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het niet aannemelijk is geworden dat eisers familie in hun huis zou zijn blijven wonen nadat dit was bekogeld, twee keer beschoten en in brand gestoken door of namens [B] . Daarnaast heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat eiser niet met documenten aannemelijk heeft
gemaakt dat de broer van [B] heeft geprobeerd eisers halfbroertje te ontvoeren, laat staan dat dit zou zijn gedaan wegens de relatie tussen eiser en [A] .
20. Eisers verklaringen over dat [A] inmiddels weer bij haar ouders in huis zou wonen en geen gevaar loopt voor [B] heeft verweerder ongeloofwaardig mogen vinden. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat niet valt in te zien dat eiser Iran zou hebben moeten verlaten vanwege zijn problemen met [B] , terwijl [A] in het dorp van haar ouders zou kunnen wonen. Ook stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat het feit dat eiser via zijn moeder kon achterhalen dat [A] bij haar ouders verblijft, er op duidt dat ook [B] zou kunnen achterhalen waar zij zich bevindt en haar op die locatie zou kunnen aanvallen als hij dit zou willen. De enkele stelling dat het herkomstdorp van [A] een van de veiligste plekken voor haar is om te verblijven, is onvoldoende voor een ander oordeel.
21. Over de littekens die eiser heeft laten zien, heeft verweerder zich ten slotte niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat de littekens op een andere manier zijn ontstaan dan door een gevecht met de broer van [A] . Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om een FMO3 te laten uitvoeren. Zoals uit 6. tot en met
20. volgt, heeft verweerder eisers asielrelaas ongeloofwaardig mogen vinden. Verweerder heeft daarom mogen beslissen dat een FMO niet relevant was.4
22. Alles in samenhang bekeken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de asielaanvraag niet ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond.
Gezinsleven in de zin van 8 EVRM
23. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting zijn beroepsgrond met betrekking tot artikel 8 EVRM heeft ingetrokken.
Conclusie
24. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
3 Forensisch Medisch Onderzoek.
4 Vergelijk pagina 3 van de Werkinstructie 2016/4.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.