ECLI:NL:RBDHA:2022:10748
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag na eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. Neijzen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs, afgewezen met het bestreden besluit van 21 januari 2022, waarbij de aanvraag als kennelijk ongegrond werd aangemerkt.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 februari 2022 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, N.S. Briefkani. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat er een andere zaak, NL22.1107, aanhangig was, waarin de rechtbank op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan. Gezien deze uitspraak was de voorzieningenrechter van mening dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. E. Kersten, en is op dezelfde dag bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.