ECLI:NL:RBDHA:2022:10743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/635242 / KG ZA 22-836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jachtverbod op de haas in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht; rechtmatigheid van de wijziging van de Regeling Natuurbescherming

In deze zaak hebben drie jagers en vier jagersverenigingen (de eisers) een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) vanwege een door de minister ingesteld jachtverbod op de haas in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht. De eisers zijn van mening dat de minister een te strenge toets heeft aangelegd en dat er voldoende hazen in Nederland zijn om de jachtdruk te verdragen. De rechtbank heeft op 19 oktober 2022 geoordeeld dat het jachtverbod niet buiten toepassing hoeft te worden gelaten. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat een beperking van de jacht gerechtvaardigd is, gezien de plaatsing van de haas op de Rode Lijst en de conclusie van WENR dat de staat van instandhouding van de haas zeer ongunstig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beperking van de jacht geen onevenredige inbreuk vormt op de rechten van de jagers. De eisers hebben hun vorderingen gebaseerd op de stelling dat de wijziging van de Regeling Natuurbescherming in strijd is met de Wet natuurbescherming en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende beleidsvrijheid heeft en dat de wijziging van de regeling niet onrechtmatig is. De vordering van de eisers is afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/635242 / KG ZA 22-836
Vonnis in kort geding van 19 oktober 2022
in de zaak van

1.KONINKLIJKE NEDERLANDSE JAGERSVERENIGING te Amersfoort,

2.
FEDERATIE PARTICULIER GRONDBEZITte Ede,
3.
NEDERLANDSE ORGANISATIE VOOR JACHT EN GRONDBEHEERte Wierden,
4.
WILDBEHEEREENHEID ROERSTREEK E.O.te Roerdalen,
en
5.
[eisende partij sub 5]te [plaats 1] ,
6.
[eisende partij sub 6]te [plaats 2] ,
7.
[eisende partij sub 7]te [plaats 3] ,
eisers,
advocaten: prof. mr. T. Barkhuysen en mr. A.A. al Khatib te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten: mr. E.C.M. Schippers, mr. S.J. van Winzum en mr. M.J.W. Timmer te Den Haag,
waarin zich hebben gevoegd:

1.STICHTING ANIMAL RIGHTSte Den Haag,

2.
STICHTING FAUNA4LIFEte Amstelveen,
advocaten: mr. M. van Duijn en mr. P.H. den Boer te Den Haag,
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Jagersvereniging c.s.’, ‘de Staat’ en ‘de Stichtingen’. Eisers worden afzonderlijk ‘KNJ’, ‘FPG’, ‘NOJG’, ‘WBE Roerstreek’, ‘ [eisende partij sub 5] ’, ‘ [eisende partij sub 6] ’ en ‘ [eisende partij sub 7] ’ genoemd. De gevoegde partijen worden afzonderlijk ‘SAR’ en ‘SFL’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 september 2022, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst subsidiair voeging, met producties;
- de pleitnota’s van Jagersvereniging c.s., de Staat en de Stichtingen.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 10 oktober 2022. Ter zitting heeft de Staat bezwaar gemaakt tegen het door Jagersvereniging c.s. als productie 17 overgelegde rapport, gelet op het zeer late tijdstip van indiening ervan. Hierop heeft de voorzieningenrechter beslist dat het rapport buiten beschouwing wordt gelaten omdat Jagersvereniging c.s. door de late indiening ervan onvoldoende tijd hebben gelaten om goed op dit rapport te reageren hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Bij deze beslissing heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat dit rapport, rekening houdend met werkdagen, minder dan 24 voor de zitting is ingediend en Jagersvereniging c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt waarom dit niet eerder had gekund.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op 20 oktober 2022. Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Het incident tot voeging

2.1.
Ter zitting hebben de Stichtingen hun vordering beperkt tot voeging aan de zijde van de Staat. De Jagersvereniging c.s. en de Staat hebben verklaard tegen de voeging geen bezwaar te hebben. De Stichtingen zijn vervolgens toegelaten als gevoegde partij, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Niet gebleken is dat de voeging een voortvarende afdoening van dit geschil in kort geding in de weg staat. Er ontstaat door de voeging ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Eiseressen zijn (belangen)verenigingen en particulieren.
3.1.1.
KNJ is een vereniging van jagers die volgens haar statuten onder meer tot doel heeft het behartigen van de belangen van haar leden voor zover verband houdende met jacht en kennis van de jacht in de ruimste zin van het woord.
3.1.2.
FPG is een vereniging van particuliere eigenaren van landbouwgronden, landgoederen en natuurterreinen. Zij heeft volgens haar statuten tot doel om de belangen van de leden als eigenaar of zakelijk gerechtigden van landelijke eigendommen te behartigen bij overheden en maatschappelijke organisaties.
3.1.3.
NJOG is een landelijke belangenvereniging op het gebied van jacht en grondbeheer en wildschadebestrijding. Zij heeft volgens haar statuten tot doel het behartigen van de gezamenlijke belangen van grondeigenaars en grondgebruikers van geheel Nederland aangaande de jacht en hetgeen daartoe behoort en daarmee samenhangt.
3.1.4.
WBE Roerstreek is een Wildbeheereenheid met jagers als leden. Zij gaat ten behoeve van haar leden overeenkomsten aan met grondeigenaren met betrekking tot de jachtrechten van de betreffende gronden.
3.1.5.
[eisende partij sub 5] heeft toestemming om zonder de aanwezigheid van de jachthouder te jagen in Limburg.
3.1.6.
[eisende partij sub 7] heeft een jachtakte.
3.1.7.
[eisende partij sub 6] heeft een jachtrecht in de provincie Groningen.
3.2.
SAR heeft als statutair doel het opkomen voor in het wild levende dieren en voor de kwaliteit van hun natuurlijke habitat en zij tracht dit doel te bereiken door (onder meer) het voeren van procedures. SFL heeft als statutair doel het bevorderen van ethisch en wetenschappelijk verantwoord faunabeleid en zij tracht dit te bereiken door – onder meer – het toetsen van beleids- en beheersmaatregelen die op de in het wild levende dieren betrekking hebben of van invloed zijn, aan wetenschappelijke ethische criteria.
3.3.
Op grond van artikel 3.10 van de Wnb is het – behoudens ontheffing – verboden om de haas opzettelijk te doden. De jacht kan een uitzondering vormen op het verbod om de haas opzettelijk te doden. De haas staat op de lijst van vrij bejaagbare soorten, de zogenoemde wildlijst van artikel 3.20 lid 2 Wet natuurbescherming (Wnb). Op grond van deze bepaling is het de jachthouder en degenen in gezelschap van de jachthouder toegestaan om in zijn jachtveld hazen en andere soorten van de wildlijst te vangen en te doden. In artikel 3.22 Wnb is bepaald dat de jacht alleen is toegestaan indien de jacht op de betreffende soort is geopend en dat de jacht bij ministeriële regeling naar tijd en plaats kan worden beperkt. In lid 5 is bepaald dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan ‘de staat van instandhouding in het geding is’.
3.4.
Tot aan de wijziging van 26 juli 2022 was in artikel 3.5 van de Regeling Natuurbescherming (Rnb) bepaald dat het jaarlijks van 15 oktober tot en met 31 december was toegestaan om (in het hele land) te jagen op de haas.
3.5.
Op 1 oktober 2020 heeft de Zoogdierenvereniging in opdracht van het Ministerie van LNV het Basisrapport Rode Lijst Zoogdieren volgens Nederlandse en IUCN-criteria 2020 (hierna: het Basisrapport) gepubliceerd. De Rode Lijst is een lijst van verdwenen en bedreigde diersoorten in Nederland. In dit rapport wordt de haas opgenomen in de bedreigingscategorie “gevoelig”, onder meer omdat de populatiegrootte sinds 1950 met 61% is afgenomen. Als gevoelige soort worden aangemerkt soorten die stabiel of toegenomen maar zeer zeldzaam zijn en soorten die sterk tot zeer sterk zijn afgenomen, maar nog algemeen zijn. De kwalificatie “gevoelig” is naast “kwetsbaar”, “bedreigd” en “ernstig bedreigd” een subcategorie van de hoofdcategorie “bedreigd”.
3.6.
Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft de minister van LNV (hierna: de minister) een geactualiseerde Rode Lijst Zoogdieren (hierna: de Rode Lijst) vastgesteld. In dit rapport is de haas overeenkomstig het Basisrapport opgenomen in de categorie “gevoelig”.
3.7.
In de toelichting bij het Besluit houdende vaststelling van een geactualiseerde Rode Lijst Zoogdieren heeft de minister met betrekking tot de haas (en het konijn) onder meer het volgende geschreven:

Opname op de Rode Lijst Zoogdieren geeft aan dat de zoogdiersoort uit Nederland verdwenen is of in zijn voorkomen in Nederland bedreigd wordt. Op deze rode lijst zijn de haas en het konijn opgenomen in de laagste bedreigingscategorie ‘Gevoelig’. Beide soorten zijn ook geplaatst op de wildlijst als genoemd in artikel 3.20, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Van beide soorten is volgens de informatie van de Zoogdiervereniging de populatiegrootte sinds 1950 afgenomen met meer dan 60%. Ondanks deze forse afname kan met meer dan 25.000 voortplantende individuen per soort niet gesteld worden dat zij in hun voortbestaan worden bedreigd of de staat van instandhouding in het geding is. Vooralsnog blijft de jacht op deze soorten geopend. Er is voldoende waarborg om populaties konijnen en hazen tegen overbejaging te beschermen indien noodzakelijk. Jachthouders zijn op grond van artikel 3.20, derde lid, van de Wet natuurbescherming gehouden om een redelijke stand van de in zijn jachtveld aanwezige wildsoorten, waaronder konijnen en hazen, te handhaven, dan wel, bij het ontbreken van een redelijke stand, te bereiken. (...)
3.8.
Naar aanleiding van een op 11 februari 2021 aangenomen motie van de Kamerleden [Kamerlid 1] en [Kamerlid 2] om de haas (en het konijn) te schrappen van de lijst van vrij bejaagbare soorten, heeft het ministerie van LNV Wageningen Environmental Research (hierna: WENR) onderzoek laten doen naar de staat van instandhouding van de beide soorten.
3.9.
In de Kamerbrief van 25 mei 2021 [1] waarin het onderzoek is aangekondigd heeft de Minister de verwachting uitgesproken dat er ruim vóór aanvang van het jachtseizoen 2022/2023 meer duidelijkheid kan worden gegeven over de eventuele sluiting van de jacht. Die sluiting voor het seizoen 2022/2023 zal aan de orde zijn als blijkt dat de staat van instandhouding van de soort in het geding is, aldus de Minister.
3.10.
In het door WENR ingediende subsidieverzoek (versie 21 september 2021) staat het volgende:

Om tegemoet te kunnen komen aan de motie, welke een inperking betreft van het eigendomsrecht (EVRM) is een wettelijke onderbouwing nodig. In de wet natuurbescherming art. 3.22 lid 5 staat dat de jacht niet geopend wordt wanneer de staat van instandhouding (hierna: SvI) in het geding is.
LNV heeft aan WEnR gevraagd om te berekenen wat de SvI van beide soorten is. Op basis hiervan kan onderbouwd worden of het wel of niet noodzakelijk is om deze soorten van de jachtlijst te verwijderen. Het ministerie verwijst hierbij naar een methodiek voor het berekenen van de SvI die recent door SOVON Vogelonderzoek Nederland is ontwikkeld.
3.11.
In maart 2022 heeft WENR het rapport ‘Staat van instandhouding haas en konijn’ (hierna: het WENR-rapport) gepubliceerd. In dit rapport wordt de staat van instandhouding van de haas als zeer ongunstig beoordeeld. In dit rapport is de staat van instandhouding (SvI) beoordeeld aan de hand van criteria uit de Habitatrichtlijn. De gekozen onderzoeksmethode is voorzien van een onderbouwing.
Met betrekking tot de gebruikte methode is het volgende opgenomen:

In 2017 zijn door de Europese Commissie (EC) richtlijnen gepubliceerd voor de Artikel 17-rapportage voor de periode 2013-2018 (DG Environment, 2017).8 De SvI is daarin uitgewerkt in vier parameters:
  • Verspreidingsgebied
  • Populatie
  • leefgebied (oppervlakte van habitat, geschiktheid van habitat voor de soort)
  • toekomstperspectief
(...)
Om tot een oordeel te komen, moeten eerst per soort (eenmalig) Gunstige Referentiewaarden (Favourable Reference Values: FRV’s) worden bepaald. Dit zijn vereiste minimumwaarden (drempelwaarden) voor een gunstige staat van instandhouding van verspreidingsgebied en populatie:
1.
Favourable Reference Population (FRP): een referentiewaarde voor de minimaal gewenste populatiegrootte, waarbij rekening is gehouden met het concept van een minimale levensvatbare populatie (Minimum Viable Population (MVP)).
2.
Favourable Reference Range (FRR): een referentiewaarde voor de minimaal gewenste omvang van het verspreidingsgebied (areaal).
(...)
Van belang is dat gunstige referentiewaarden ten minste de waarde dienen te hebben die overeenkomt met de situatie ten tijde van de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn. Dit is gebaseerd op het uitgangspunt dat de toestand van de natuur niet mag verslechteren na inwerkingtreding van deze richtlijn. Voor Nederland is dit het jaar 1994.
3.12.
In het WENR-rapport is met betrekking tot het aantal hazen in Nederland het volgende opgenomen:

Op basis van de ondergrenswaarde van 15 dieren per km² is de huidige populatie berekend, zijnde ruim 201.000 individuen (201.771). Hoewel het niet mogelijk gebleken is om een betrouwbare HSI-kaart van 1994 te genereren, kan met behulp van de trendgegevens wel ingeschat worden hoe groot de populatie omstreeks die periode geweest moet zijn. In paragraaf 4.2.4 is benoemd dat de populatie sinds 1997 jaarlijks met gemiddeld 1,2% achteruit is gegaan. Dat betekent dat de populatie in 1997 bijna 270.000 (269.061) individuen betrof. Aangezien de aantallen hazen al sinds de jaren 60 van de vorige eeuw dalen ( […] , 2021), gaan we ervan uit dat de genoemde afname van 1,2% al eerder is ingezet en ook voor 1994 representatief is. Daarmee is te berekenen dat de populatie in 1994 ongeveer 279.000 (278.917) individuen betrof.
(...)
Uitgaande van de bovengrens van 5000 adulte dieren als MVP-waarde, kan gesteld worden dat het aantal dieren dat voor 1994 berekend is in zowel de onder- als de bovengrens, een veelvoud groter is dan deze MVP-waarde om op lange termijn levensvatbaar te zijn. Omdat de FRP niet lager mag zijn dan de omvang van de populatie in 1994, moet de FRP conform de richtlijnen worden vastgesteld op 279.000-744.000 individuen.
3.13.
Op 26 juli 2022 heeft de Minister van Natuur en Stikstof (hierna: de Minister) besloten dat het jachtseizoen niet wordt geopend voor de jacht op de haas in de provincies Utrecht, Limburg en Groningen. Hiertoe is artikel 3.5 van de Rnb gewijzigd. Voor de overige provincies is de jacht op de haas ongewijzigd gebleven. Deze wijzigingsregeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 28 juli 2022. Het voornemen voor deze wijzigingsregeling is op 14 april 2022 aangekondigd en heeft van 28 april tot en met 10 juni 2022 ter internetconsultatie voorgelegen.
3.14.
De toelichting van de wijzigingsregeling vermeldt onder meer het volgende:

(...) Artikel 3.22, vijfde lid, van de Wnb bepaalt dat de jacht niet geopend wordt op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. Tegelijkertijd kan het openstellen van de jacht op een soort juist een sterke stimulans zijn voor het beheer van habitats en voor het aanpakken van andere drukfactoren die bijdragen aan achteruitgang van populaties, en op die manier bijdragen aan de doelstelling om populaties te herstellen tot een gunstige staat van instandhouding. Bovendien blijkt uit het onderzoek van WEnR, net als uit het Basisrapport Rode Lijst Zoogdieren 2020, dat de jacht voor de haas en het konijn niet de hoofdoorzaak is van, of beperkt bijdraagt aan, de ongunstige staat van instandhouding. De belangrijkste oorzaken van achteruitgang van de soorten op de wildlijst zijn habitatverlies, afgenomen kwaliteit van het leefgebied en lokale predatiedruk. Dit is het gevolg van onder meer de intensivering en schaalvergroting van de landbouw, verandering van het landschap en het inzetten van landbouwmachines.
(...)
Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Wnb biedt om de jacht naar plaats en tijd te differentiëren, door de jacht op de haas voor het jachtseizoen 2022/2023 niet te openen in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht omdat de populatie van de haas in deze provincies een dalende trend vertoont. Gelet op de beperkte bijdrage van de jacht op de staat van instandhouding, en de rol die jachthouders spelen bij faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer, wordt de jacht op de haas en het konijn alleen in die gebieden waar sprake is van een dalende populatietrend, niet geopend. (...)
3.15.
Bij (advocaat)brief van 5 augustus 2022 hebben KNJ, FPG, NJOG en WBE Roerstreek de Minister gesommeerd om de wijziging van de Rnb in te trekken. In deze brief hebben deze partijen zich op het standpunt gesteld dat de wijziging van de Rnb een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op hun rechten en dat deze in strijd is met de wet in formele zin, met het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EP) en met het evenredigheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel.
3.16.
Op 11 augustus 2022 hebben partijen een bespreking gehouden, waarin zij niet tot elkaar zijn gekomen.
3.17.
Bij brief van 26 september 2022 heeft prof. dr. [A] (hierna: [A] ), hoofd van het Institute of Wildlife Biology and Game Management, in antwoord op vragen van Jagersvereniging onder meer het volgende geantwoord:

Based on my arguments given in answer B I see no reason to conclude that the conservation status of the hare in the Netherlands is at stake nor can I find any sound argument not to open the hunting season for hares in the Netherlands.
3.18.
Bij brief van 27 september 2022 heeft prof. dr. [B] (hierna: [B] ), hoogleraar bij het National Wildlife Research Institute van de universiteit Castilla la Mancha, in antwoord op vragen van Jagersvereniging zijn opinie gegeven over de hazenpopulatie in de provincies Utrecht, Groningen en Limburg. Met betrekking tot het gebruik van de criteria uit de Habitatrichtlijn en de levensvatbaarheid van de haas in Nederland schrijft [B] onder meer het volgende:

As already mentioned under Question C, applying the criteria and parameters as developed under the Habitats Directiveis not correctin this case (…) The 1% threshold was established for endangered species (…) of which the FRV (for population) is not met. The 1% threshold is not appropriate for a viable and sustainable population of game species with a strong interannual abundance fluctuation. Furthermore, there are no reliable trend-data and thus, no sound conclusions can be drawn regarding future population dynamics.
For assessing the conservation status of the European brown hare, unlike the Habitat Directive extension approach, one could use the IUCN species recovery state calculator.
(…)
If one applies this IUCN tool, it shows that the hare subpopulation in each of the three provinces in question is viable, and likely functional. This further demonstrates that the viability, and thus the conservation status of the hare is not at stake in the Netherlands nor in the three provinces individually.
3.19.
Bij brief van 5 oktober 2022 heeft WENR aan de advocaten van Jagersvereniging c.s. en de Staat meegedeeld dat zowel de inhoud van het WENR-Rapport als de daarin gekozen onderzoeksmethode(n) in lijn zijn met de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit alsmede met de leidende principes van goede en integere wetenschapsbeoefening en de daaruit voortvloeiende normen voor goede onderzoekspraktijken.

4.Het geschil

4.1.
Jagersvereniging c.s. vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(i) Buiten toepassing te laten jegens Jagersvereniging c.s. het gedeelte van artikel 3.5 sub c Rnb dat luidt: “in de provincies Drenthe, Flevoland, Friesland, Gelderland, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Zeeland en Zuid-Holland” en/of voor zover nodig de Staat (de Minister van LNV) te verbieden om dat gedeelte toe te passen op Jagersvereniging c.s.,
(ii) veroordeling van de Staat in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Aan deze vordering leggen Jagersvereniging c.s. het volgende ten grondslag.
De wijziging van de Rnb is in strijd met de Wnb, omdat de staat van instandhouding van de haas niet in het geding is. De wijziging van de Rnb is voorts in strijd met het eigendomsrecht vervat in artikel 1 EP en de daaraan verwante beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het evenredigheidsbeginsel). Verder is de wijziging in strijd met het verbod op détournement de pouvoir en het zorgvuldigheidsbeginsel. De te maken belangenafweging valt uit in het voordeel van Jagersvereniging c.s. Het verbod vormt een inbreuk op de wettelijke rechten van Jagersvereniging c.s. en zij lijden daardoor (materiële en immateriële) schade. Zij hebben daarom een spoedeisend belang bij hun vorderingen, die voor wat betreft Jagersvereniging, FPG en NJOG een collectief karakter heeft.
4.3.
De Staat en de Stichtingen concluderen tot afwijzing van het gevorderde en voeren daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Jagersvereniging c.s. hebben gesteld dat hun vorderingen mede zijn bedoeld als collectieve actie omdat zij beogen niet alleen hun eigen belangen maar ook de soortgelijke belangen van andere jagers en WBE’s te beschermen. De Staat en de Stichtingen hebben uitgebreid verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van Jagersvereniging, FPG en NOJG. Daarnaast heeft de Staat verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van [eisende partij sub 7] en [eisende partij sub 5] , omdat onvoldoende aannemelijk zou zijn dat zij een jachtrecht hebben in een van de betrokken provincies. De voorzieningenrechter gaat aan deze verweren voorbij, aangezien enerzijds vaststaat dat [eisende partij sub 6] voldoende (proces)belang heeft en anderzijds voldoende aannemelijk is dat alle eisende partijen actief betrokken zijn bij de jacht en/of de jacht een warm hart toedragen. Het betreft immers drie (actieve) jagers en vier verenigingen die blijkens hun statuten (ook) opkomen voor de belangen van grondbezitters/jagers. Alle eisers stellen door de gewijzigde regeling (verder: de wijzigingsregeling) een beperking te ervaren in hun rechten, althans die van hun achterban. Daarmee hebben zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende belang om een oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van de wijziging van de Rnb. Dat belang is bovendien spoedeisend, aangezien zonder die wijziging het jachtseizoen voor de haas in de betreffende provincies op 15 oktober jl. zou zijn geopend.
5.2.
Bij de beoordeling van dit geschil neemt de voorzieningenrechter het volgende tot uitgangspunt. Het recht om te jagen is gekoppeld aan (de eigendom van) de grond. Aan dit recht zijn diverse voorwaarden verbonden en het kan, net als andere rechten, verder worden gereguleerd, onder meer door een ministeriële regeling, zoals hier is gebeurd door de wijziging van de Rnb. Zolang niet vaststaat dat de wijzigingsregeling onrechtmatig is, kunnen Jagersvereniging c.s. zich niet met recht beklagen over de inbreuk op hun rechten en/of strijd met artikel 1 van het EP. De kern van het geschil van partijen is daarmee of de vraag of de wijzigingsregeling rechtmatig is.
5.3.
Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de wijzigingsregeling staat voorop dat de civiele rechter – en zeker de rechter in kort geding – alleen bij een onmiskenbaar onverbindende regeling de bevoegdheid heeft om die regeling buiten werking te stellen. Weliswaar wordt in het petitum gesproken over ‘het buiten toepassing laten van de gewijzigde regeling jegens eiseressen en/of de Staat te verbieden om de gewijzigde regeling toe te passen op eisers’, maar terecht heeft de Staat aangegeven dat die eis niet helder is geformuleerd. Dat laat echter onverlet dat ook de Staat blijkens zijn verweer goed begrijpt wat met de eis wordt beoogd, namelijk dat de wijziging voor het komende jachtseizoen van tafel gaat. Daarom zal hierna worden getoetst of de wijzigingsregeling onrechtmatig is.
5.4.
De Minister, als orgaan van de Staat, heeft een grote mate van beleidsvrijheid en is daarbij bovendien onderworpen aan politieke controle. Dat betekent dat de voorzieningenrechter zich terughoudend moet opstellen bij de beoordeling van een ministeriële regeling en alleen kan ingrijpen als evident is dat de Staat in redelijkheid niet tot de betrokken regeling heeft kunnen komen. Voor de door Jagersvereniging c.s. voorgestane toetsing, waarbij een ministeriële regeling wordt getoetst als ware het een tegen Jagersvereniging c.s. gerichte beschikking, is geen plaats. Dat volgt ook niet uit het door Jagersvereniging c.s. aangehaalde arrest van 24 september 2021 [2] . Overigens hebben Jagersvereniging c.s. betoogd dat de wijzigingsregeling onmiskenbaar onrechtmatig is, zodat de discussie over de intensiteit van de toetsing voor dit kort geding niet van belang is.
5.5.
Jagersvereniging c.s. hebben gesteld dat de wijzigingsregeling onrechtmatig is, omdat deze in strijd is met de Wnb, het EP en met de beginselen van behoorlijk bestuur en het verbod op détournement de pouvoir. Deze punten komen hierna aan de orde.
Strijd met Wnb
5.6.
Op grond van artikel 3.10 Wnb is het – behoudens ontheffing – verboden hazen opzettelijk te doden. In afwijking van dit verbod is het op grond van artikel 3.20 Wnb toegestaan om op hazen te jagen mits is voldaan aan de gestelde voorwaarden, waaronder dat de jacht moet zijn geopend. In artikel 3.22 lid 2 van de Wnb is bepaald dat de jacht bij ministeriële regeling kan worden beperkt naar tijd en plaats. Verder is in lid 5 bepaald dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. Uit niets blijkt dat de bevoegdheid van de Minister om de jacht te beperken is gelimiteerd tot gevallen waarin een diersoort zichzelf niet meer in stand kan houden. Uitgangspunt van de wet is juist dat de gunstige staat van instandhouding van soorten moet worden behouden en zo nodig hersteld. Dat pas mag worden ingegrepen indien het voortbestaan van de soort in gevaar is volgt in ieder geval niet uit de wetsgeschiedenis, waarin is overwogen dat bij de opening van de jacht per soort en naar plaats en naar tijd kan worden gedifferentieerd en dat aldus maatwerk kan worden geboden. Indien een diersoort zich niet in een gunstige staat van instandhouding bevindt, is de conclusie gerechtvaardigd dat de staat van instandhouding in het geding is en/of dat ingrijpen door de Minister (op grond van lid 2) is toegestaan. Het feit dat de jacht van dieren op de wildlijst niet eerder om deze reden is beperkt, betekent niet dat zo’n beperking niet is toegestaan. Dat bij de inwerkingtreding van de Wnb het voornemen bestond om voor de data van het jachtseizoen niet in betekende mate af te wijken van de in de Flora- en Faunawet vastgestelde data, doet voorts niet af aan de bevoegdheid van de Minister om, indien daartoe aanleiding is, maatwerk te leveren. De gebruikmaking van deze bevoegdheid vormt geen doorkruising van de wet in formele zin, aangezien de bevoegdheid tot ingrijpen juist op de wet is gebaseerd. Verder merkt de voorzieningenrechter op dat in de Memorie van Toelichting bij de Wnb bij de handhaving van de haas op de wildlijst tot uitgangspunt is genomen dat de haas zich in een goede staat van instandhouding bevond, met de laatste jaren een stabiele of zelfs toenemende populatieomvang, zodat bepaald niet ondenkbaar is dat een wijziging in die gunstige staat van instandhouding een grond kan opleveren om (deels) terug te komen op het eerder gevoerde beleid.
5.7.
Uit de plaatsing op de Rode Lijst volgt dat het in Nederland niet goed gaat met de haas. Dit volgt uit de vaststelling dat de populatiegrootte van de haas sinds 1950 gestaag is teruggelopen. Dat er nog altijd een flinke populatie is en dat deze over het hele land verspreid is, doet niet af aan de zorgen over de gestage teruggang van de haas. Aanvankelijk heeft de Minister het standpunt ingenomen dat de plaatsing op de Rode Lijst (vooralsnog) geen gevolgen had voor de jacht, omdat de staat van instandhouding gelet op de resterende populatieomvang niet in het geding zou zijn. Bij dit standpunt kunnen vraagtekens worden gesteld, zoals de Stichtingen ook hebben opgemerkt. In dat licht valt dan ook te begrijpen dat politieke partijen de Minister daarop hebben gewezen en evenzeer begrijpelijk is dat de Minister vervolgens onderzoek heeft laten doen naar de staat van instandhouding van de soort door WENR. Op grond van de conclusie van WENR dat de staat van instandhouding van de haas
zeer ongunstigwas, heeft de Minister in redelijkheid kunnen besluiten tot een beperking van de jacht. Uitgaande van de juistheid van de conclusies van WENR kon de Minister niet anders dan concluderen dat de staat van instandhouding van de haas in het geding was. Dat hiermee sprake is van een gewijzigd inzicht van de Minister, maakt het gevoerde beleid niet onrechtmatig.
5.8.
Jagersvereniging c.s. hebben de conclusies uit het WENR-rapport betwist. Hiertoe hebben zij onder meer verwezen naar de door hen geraadpleegde deskundigen [B] en [A] , die allebei commentaar hebben op toepassing door WENR van de criteria uit de Habitatrichtlijn en tot de conclusie komen dat er geen aanleiding is om de jacht op de haas niet te openen. Daarnaast hebben Jagersvereniging c.s. gesteld dat WENR grote rekenfouten heeft gemaakt en dat de hazenpopulatie in Nederland groter is dan WENR heeft becijferd. Met betrekking tot deze punten wordt het volgende overwogen.
5.9.
Partijen twisten over de vraag of de criteria van de Habitatrichtlijn bruikbaar zijn voor de bepaling van de staat van instandhouding van de haas, die geen Habitatrichtlijnsoort is. Tegenover het standpunt van Jagersvereniging c.s. (en dat van [B] en [A] ) heeft de Staat, daarin ondersteund door WENR, gemotiveerd gesteld dat de criteria uit de Habitatrichtlijn wél bruikbaar zijn om de (gunstige) staat van instandhouding van de haas te bepalen. In het beperkte kader van dit kort geding kan niet worden vastgesteld dat de Habitatmethode in dit geval evident ondeugdelijk is. Zo is niet inzichtelijk welk peiljaar in de visie van Jagersvereniging c.s. had moeten worden gebruikt en of het gebruik van een ander peiljaar (dan 1994 of 1997) tot de conclusie zou leiden dat de staat van instandhouding niet (zeer) ongunstig is. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat de gestage daling van de populatie vanaf 1950 tussen partijen niet ter discussie lijkt te staan en dat het voor de hand ligt om uit te gaan van een langere terugkijkperiode, in verband met incidentele fluctuaties. Het feit dat het gat tussen de minimale levensvatbare populatie (Minimum Viable Population) van 5.000 adulte individuen en de minimaal gewenste populatiegrootte (Favourable Reference Population) van 279.000-744.000 individuen groot is, leidt ook niet zonder meer tot de conclusie dat de door WENR becijferde FRP onjuist is. In dit verband heeft de Staat gesteld dat het leefgebied van de haas veel doorsnijdende verbindingen heeft, zodat voor een gunstige staat van instandhouding van de soort een veelvoud van 5.000 individuen nodig is. Dat de hazenpopulatie veel groter is dan door WENR is becijferd, is in dit kort geding niet aannemelijk geworden. Verder valt op dat [B] en [A] bij het berekenen van de vraag of de jacht kon worden geopend kennelijk zijn uitgegaan van de vraag of de haas zichzelf in Nederland al dan niet in stand kan houden, terwijl de Staat nu juist een strengere toets (naar de gunstige staat van instandhouding) heeft aangelegd. Jagersvereniging c.s. hebben dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Staat in redelijkheid niet mocht uitgaan van de conclusies van WENR. De verregaande en herhaalde beschuldigingen van Jagersvereniging c.s. dat de wijze van uitvragen door het Ministerie ‘verdacht’ is en dat het onderzoek maar één uitkomst mocht hebben, worden niet ondersteund door de overgelegde correspondentie. In deze correspondentie heeft het Ministerie enkel gevraagd de staat van instandhouding te berekenen en er wordt niet voorgesorteerd op de uitkomst.
5.10.
Tussen partijen in niet in geschil dat de jacht niet de grootste drukfactor is voor de staat van instandhouding van de haas. De Minister heeft dit ook vermeld in de wijzigingsregeling, waarin zij ook de positieve bijdrage van de jacht heeft onderkend. Tegelijkertijd kan er geen discussie over bestaan dat de jacht onder de streep geen positieve invloed heeft op de wildstand, aangezien het niet aannemelijk is dat de maatregelen die jagers nemen voor het behoud van hun jachtvelden opwegen tegen het aantal hazen dat vervolgens wordt bejaagd. Uit de door de Staat overgelegde cijfers (aangeleverd door de wildbeheereenheden in de betreffende provincies) volgt dat er in Utrecht, Groningen en Limburg samen jaarlijks meer dan 10.000 hazen door de jacht worden gedood, hetgeen volgens de Staat (voor Utrecht en Groningen) neerkomt op bijna de helft van de in het voorjaar getelde populatie.
5.11.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de staat van instandhouding van de haas in het geding is en dat een beperking van de jacht op grond van conclusies met betrekking tot de staat van instandhouding van de haas gerechtvaardigd is.
5.12.
In de wijzigingsregeling heeft de Minister besloten de jacht op de haas voor het jachtseizoen 2022/2023 niet te openen in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht, omdat de populatie van de haas in die provincies een dalende trend vertoont, waar die in de andere provincies stabieler is. Jagersvereniging c.s. hebben met verwijzing naar de door de Staat overgelegde informatie uit de Telganger (Zoogdierenvereniging, november 2021) gesteld dat in Utrecht sprake is van een stabiele populatie en dus niet van een daling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter berust de aangehaalde passage op een kennelijke fout, aangezien in diezelfde paragraaf op pagina 25 ook staat opgenomen dat in Utrecht sprake is van een matige afname, gevolgd door een onzekere trend en ook in de bijbehorende grafiek (Figuur 4) wordt uitgegaan van een matige afname. Mede gelet hierop valt niet in te zien waarom de keuze om de jacht in deze drie provincies niet te openen onrechtmatig is.
Strijd met EVRM
5.13.
Aangezien het partiële jachtverbod naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig is, vormt het zoals hiervoor al is overwogen geen ongerechtvaardigde inbreuk op de rechten van Jagersvereniging c.s. Dit betekent dat deze grondslag – nog daargelaten dat de Staat en de Stichtingen de schade aan de zijde van Jagersvereniging c.s. hebben betwist – geen verdere bespreking behoeft.
Beginselen van behoorlijk bestuur, détournement de pouvoir
5.14.
De overige bezwaren van Jagersvereniging c.s. zien op de overgangstermijn, misbruik van bevoegdheid en het zorgvuldigheidsbeginsel.
5.15.
Zoals hiervoor, onder meer in 5.9, is overwogen, is het niet aannemelijk geworden dat de Minister de bevoegdheid om het jachtseizoen op de haas in de drie provincies niet te openen oneigenlijk heeft aangewend.
5.16.
Jagersvereniging c.s. hebben gesteld dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen, omdat de Minister binnen zes weken na het sluiten van de internetconsultatie tot besluitvorming is overgegaan, terwijl er 3801 zienswijzen waren ingediend. Dit bezwaar wordt verworpen, alleen al omdat Jagersvereniging c.s. niet hebben gesteld welke inhoudelijke zienswijzen zonder commentaar zijn gepasseerd.
5.17.
Jagersvereniging c.s. hebben gesteld dat de wijzigingsregeling onrechtmatig is, omdat deze niet ruim voor aanvang van het jachtseizoen bekend is gemaakt. Op zichzelf is juist dat de wijzigingsregeling relatief kort voor de traditionele opening van het jachtseizoen is gepubliceerd en dat het WENR-rapport later gereed was dan verwacht. Daar staat tegenover dat Jagersvereniging c.s. er in ieder geval al vanaf de opdracht aan WENR ernstig rekening mee hebben moeten houden dat er een beperking van de jacht zou kunnen komen, nu die eventuele consequentie (die afhankelijk werd gesteld van de uitkomst van het onderzoek) al met zoveel woorden bij de opdracht werd genoemd. Dat geldt te meer na de publicatie van het WENR-rapport (in maart 2022), waarin melding werd gemaakt van de zeer ongunstige staat van instandhouding, en in ieder geval na de aankondiging van de regeling op 14 april 2022. Jagersvereniging c.s. hebben ook niet gesteld welke (extra) schade zij hebben geleden door de late definitieve besluitvorming. Ook dit bezwaar kan er daarom niet toe leiden dat de wijzigingsregeling buiten toepassing moet worden gelaten.
Slotsom en proceskosten
5.18.
De slotsom is dat Jagersvereniging c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Minister in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de wijzigingsregeling. In de door Jagersvereniging c.s. aangekondigde bodemprocedure kan nader onderzoek plaatsvinden naar nut en noodzaak van jachtbeperkingen. In afwachting daarvan wegen de belangen van natuurbescherming zwaarder dan die van de jacht.
5.19.
De vordering van Jagersvereniging c.s. wordt afgewezen. Zij worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding, waaronder begrepen die van de voegende partijen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt Jagersvereniging c.s. in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de Staat en van de Stichtingen telkens begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.
WJ

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2020/2021, 33 576, nr. 247.
2.Hoge Raad 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1360 (Reclamedrukwerk)