ECLI:NL:RBDHA:2022:10742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/635333 / KG ZA 22/843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familiegeschil over gebruiksrecht van kleinkinderen op woonboerderij met belangenafweging in ontruimingstermijn

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een familiegeschil, vorderen eiseressen, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], dat gedaagden, de kleinkinderen van [eiseres sub 1], de woonboerderij verlaten. De woonboerderij is eigendom van [eiseres sub 1], die daar al 63 jaar woont. Na het overlijden van haar dochter [A] in maart 2021, die op de boerderij woonde en een hobbyboerderij runde, zijn de gedaagden op de boerderij blijven wonen. Eiseres sub 1 heeft hen gesommeerd de boerderij te verlaten, maar gedaagden hebben hier niet aan voldaan. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen. Eiseres sub 1 heeft belang bij het renoveren van de boerderij en het beperken van haar energiekosten, terwijl gedaagden, die psychisch kwetsbaar zijn, een sterke binding met de boerderij hebben en moeite hebben met het vinden van vervangende woonruimte. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagden een termijn van één jaar krijgen om de boerderij te verlaten, met als uiterste datum 18 oktober 2023. De vorderingen van [eiseres sub 2] zijn afgewezen, en de proceskosten worden door elke partij zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/635333 / KG ZA 22/843
Vonnis in kort geding van 18 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] te [plaats 1] ,

2.
[eiseres sub 2]te [plaats 2] ,
eiseressen,
advocaat mr. L.W.B. Dijkstra-Devillers te Alphen aan den Rijn,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] te [plaats 1] ,

2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3]te [plaats 3] ,
4.
[gedaagde sub 4]te [plaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.J. Ottens te Noordwijk.
Eiseres sub 1 wordt hierna ‘ [eiseres sub 1] ’ genoemd. Eiseres sub 2 wordt hierna [eiseres sub 2] genoemd. Gedaagden worden hierna achtereenvolgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd. Gezamenlijk worden zij ‘gedaagden’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2022 met producties;
- de bij brief van 29 september 2022 overgelegde producties van de zijde van gedaagden;
- de schriftelijke reactie op de dagvaarding van de zijde van gedaagden;
- de brief van 30 september 2022 van de zijde van eiseressen waarbij een aanvullende productie is overgelegd;
- de brief van 3 oktober 2022 van de zijde van gedaagden waarbij een aanvullende productie is overgelegd;
- de op 4 oktober 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres sub 1] is eigenaar van de percelen met opstallen gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie ..] , nummer [I] resp. [II] (hierna: de woonboerderij). [eiseres sub 1] is hoofdbewoner van de woonboerderij. Zij is 86 jaar oud en woont inmiddels 63 jaar op de woonboerderij.
2.2.
[eiseres sub 2] is een dochter van [eiseres sub 1] . Zij woont in [plaats 2] .
2.3.
[eiseres sub 1] is de moeder van [A] (hierna: [A] ), die op 3 maart 2021 na een zwaar ziekbed is overleden. Gedaagden zijn de kinderen van [A] . [A] is opgegroeid op de woonboerderij en zij heeft op enig moment in het verleden haar intrek genomen in het achterhuis van de woonboerderij. Gedaagden zijn eveneens opgegroeid op de woonboerderij. [A] heeft op de woonboerderij een hobbyboerderij gevoerd met de naam [de Hobbyboerderij] . Zij hield onder meer zeventien paarden. Zowel de achterwoning als de omliggende gronden zijn door [A] kosteloos gebruikt. Wel maakte [A] maandelijks een bijdrage aan [eiseres sub 1] over voor de energiekosten. Laatstelijk zag dit op een maandbedrag van € 500,-.
2.4.
Nadat [A] was overleden, heeft [eiseres sub 1] de partner van [A] , de heer [B] (hierna: [B] ), die ook op de woonboerderij woonde, bij brief van 22 maart 2021 gesommeerd de woonboerderij uiterlijk op 1 april 2021 te verlaten. [B] heeft de woonboerderij nadien verlaten. Thans wonen [gedaagde sub 1] (22 jaar) en [gedaagde sub 2] (20 jaar) nog op de woonboerderij. Zij dragen zorg voor de dieren van de hobbyboerderij. Daarbij worden zij geregeld geholpen door [gedaagde sub 3] . Ook kinderen uit de omgeving helpen mee met de verzorging van de pony’s op de hobbyboerderij. [gedaagde sub 2] krijgt hulpverlening van [X] . [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] wonen niet op de woonboerderij: zij wonen elders.
2.5.
Op 25 maart 2021 heeft een familiebijeenkomst plaatsgehad alwaar onder meer ter sprake is gekomen dat voor de middellange termijn wordt gestreefd naar het stopzetten en afbouwen van de hobbyboerderij [de Hobbyboerderij] .
2.6.
Bij brieven van 29 maart 2021 heeft [de Familie] namens [eiseres sub 1] gedaagden onder meer geïnformeerd over hun positie als wettelijke erfgenamen van [A] . Ook zijn de zeventien door [A] nagelaten paarden ter sprake gebracht, waarbij kenbaar is gemaakt dat [eiseres sub 1] er niet mee wil instemmen dat de paarden op haar grond blijven. Daarbij is opgemerkt dat er begrip voor is dat enige tijd nodig is om een oplossing te vinden.
2.7.
[gedaagde sub 3] heeft op 4 augustus 2021 een bedrag van € 500,- aan [eiseres sub 1] overgemaakt met de omschrijving ‘huur’. Deze betaling is geretourneerd.
2.8.
Bij brieven gedateerd op 25 juli 2022 heeft [eiseres sub 1] gedaagden kenbaar gemaakt dat zij de woonboerderij dringend wenst te renoveren, dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen toestemming hebben voor het gebruik van de woonboerderij, dat de exploitatie van [de Hobbyboerderij] niet kan worden voortgezet en dat de dieren geherhuisvest moeten worden. [eiseres sub 1] heeft voor zover nodig de gebruiksovereenkomst met gedaagden opgezegd en zij heeft hen gesommeerd – kort samengevat – om haar binnen zeven dagen te berichten dat zij ermee instemmen uiterlijk op 1 september 2022 de woonboerderij te ontruimen en de activiteiten van [de Hobbyboerderij] te staken.
2.9.
Bij brief van 3 augustus 2022 heeft de advocaat van gedaagden aan de advocaat van [eiseres sub 1] kenbaar gemaakt dat gedaagden in overleg met [eiseres sub 1] willen treden. Daarbij is opgemerkt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog een opleiding volgen en dat zij vooralsnog niet in staat zijn om een woning te vinden. Namens hen is verzocht ermee in stemmen dat zij een termijn krijgen tot mei 2023 om de woning en het erf te verlaten en de nog aanwezige dieren te herplaatsen.
2.10.
[eiseres sub 1] heeft niet ingestemd met het voorstel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben geen gevolg gegeven aan de sommatie van [eiseres sub 1] om de woonboerderij uiterlijk op 1 september 2022 te ontruimen.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden veroordeelt om het perceel en de daarop bevindende opstallen aan de [adres] met al de zich daarin bevindende personen, dieren en roerende zaak, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van eiseressen, primair binnen 21 dagen na betekening van het vonnis, dan wel subsidiair binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, te verlaten, en te ontruimen en met afgifte van de sleutels en alles wat verder tot het adres behoort, in behoorlijke staat op te leveren aan eiseressen;
II. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 100,- per (gedeelte van een) dag dat zij nalatig zijn de opstallen en de daarbij behorende gronden te ontruimen en te verlaten, primair te rekenen met ingang van
1 november 2022 en lopende tot en met de dag van het feitelijk verlaten (c.q. ontruiming) van de woonboerderij, subsidiair en andere in goede justitie vast te stellen boete en/of toepasselijke periode, en met een maximum van € 100.000,-;
III. met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voeren eiseressen – samengevat – het volgende aan.
Gedaagden verblijven zonder recht of titel op de woonboerderij, en houden zonder recht of titel de hobbyboerderij in stand. De voortzetting van het gebruik van de woning en de gronden is onrechtmatig. [eiseres sub 1] wil dringend het vrije gebruik over de woonboerderij. Zij heeft als ultieme wens om de woonboerderij op te knappen en terug te brengen in de oorspronkelijke staat. Ook wenst [eiseres sub 1] de hoge energiekosten die zij moet maken te beperken.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van deze zaak is gegeven nu eiseressen zich op het standpunt stellen dat gedaagden zich zonder recht of titel op hun percelen begeven, terwijl zij de woonboerderij grondig wensen te renoveren.
4.2.
Gedaagden hebben allereerst aangevoerd dat [eiseres sub 2] geen eigenaar en gebruikster is van de woonboerderij, zodat haar vorderingen afgewezen dienen te worden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer slaagt. Op het door eiseressen overgelegde Kadastrale uittreksel staat uitsluitend [eiseres sub 1] als eigenaar van de woonboerderij vermeld. [eiseres sub 2] heeft niet toegelicht op grond waarvan zij als mede-eigenaar van de woning kan worden aangemerkt. Gelet op het verweer van gedaagden had dit wel op haar weg gelegen. Dat [eiseres sub 2] de woonboerderij in gebruik heeft (gehad), is door haar evenmin gesteld. Nu [eiseres sub 2] woonachtig is in [plaats 2] had het op haar weg gelegen nader toe te lichten op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij enig (gebruiks)recht op de woonboerderij heeft. Bij gebreke daarvan houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat [eiseres sub 2] alleen bemoeienis heeft gehad met de woonboerderij voor zover zij zich met de zaken van [eiseres sub 1] heeft bezig gehouden. Nu niet gebleken is dat [eiseres sub 2] eigenaar en gebruikster is van de woonboerderij, komen haar vorderingen jegens reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking. Ze zullen dan ook worden afgewezen.
4.3.
Ten aanzien van de vorderingen van [eiseres sub 1] stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Vast staat dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] al geruime tijd niet meer op de woonboerderij wonen. Alleen al om die reden komt de vordering van [eiseres sub 1] dat gedaagden de woonboerderij dienen te verlaten en te ontruimen, jegens [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] niet voor toewijzing in aanmerking. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen. Voor het overige geldt het volgende.
4.4.
Gebleken is dat [eiseres sub 1] in het verleden de achterwoning van de woonboerderij aan [A] in gebruik heeft gegeven. Ook heeft [A] gebruik gemaakt van de omliggende gronden door daar een groot aantal dieren, waaronder paarden, te houden. Dit gebruik is geëindigd toen [A] op 3 maart 2021 is overleden. Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarna op de woonboerderij zijn blijven wonen, is sprake van de situatie waarin [eiseres sub 1] stilzwijgend heeft toegestaan dat zij het gebruik van de woonboerderij hebben voortgezet. Geen van partijen gaat overigens ervan uit dat er een huurovereenkomst zou zijn gesloten. Dat komt de voorzieningenrechter terecht voor; van huurbetalingen is niet gebleken.
4.5.
Anders dan [eiseres sub 1] heeft aangevoerd is niet gebleken dat zij bij de familiebijeenkomst van 25 maart 2021 ter sprake heeft gebracht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet op de woonboerderij mogen blijven wonen. Uit het gespreksverslag dat van de bespreking is opgemaakt, volgt dit in ieder geval niet. Uit dit verslag valt op te maken dat het doel voor de korte termijn was om onder meer te bewerkstelligen dat [B] de woonboerderij zou verlaten, en voor de middellange termijn was het doel om de hobbyboerderij te beëindigen. Dat ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er rekening mee moesten houden dat zij de woonboerderij op korte of middellange termijn moesten verlaten, volgt niet uit dit verslag. De omstandigheid dat in het verslag staat vermeld dat er nog twee kinderen op het terrein wonen die het recht hebben om zich gezond verder te ontwikkelen en dat zij “
hun vleugels uit moeten slaan in de maatschappij”, is onvoldoende om aan te merken als een aangekondigde beëindiging van het gebruik van de achterwoning van de woonboerderij. In de brief van 29 maart 2021 wordt verder weliswaar kenbaar gemaakt dat [eiseres sub 1] de bestaande situatie met de aanwezige paarden niet wenst te handhaven, maar over het verblijf van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt met geen woord gesproken. Ook in deze brief kan dan ook geen opzegging van de gebruiksovereenkomst worden gelezen.
4.6.
Dat [eiseres sub 1] het gebruik van de woonboerderij door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] definitief wil beëindigen is voor het eerst bij brief van 25 juli 2022 duidelijk naar voren gebracht. Met deze brief zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht en gesommeerd de woonboerderij uiterlijk op 1 september 2022 te verlaten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ter zitting kenbaar gemaakt dat zij inzien dat het gebruik van de woonboerderij eindig is, maar zij hebben zich verzet tegen termijn die [eiseres sub 1] hen heeft gesteld. Daarbij hebben zij toegelicht dat de bij brief van 3 augustus 2022 verzochte ontruimingstermijn van mei 2023 toch te kort is gebleken, nu het niet realistisch is dat zij voor die tijd woonruimte hebben gevonden. Zij hebben verzocht om nog twee jaren in de woonboerderij te wonen.
4.7.
De vraag ligt voor of de redelijkheid en billijkheid, zoals gedaagden stellen, in dit geval een langere opzegtermijn vereisen. Gelet op het voorgaande komt het aan op de weging van belangen in het kader van het vaststellen van een redelijke termijn voor beëindiging van het gebruik van de woonboerderij door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De voorzieningenrechter neemt daarbij in acht dat het gebruiksrecht al vele jaren heeft geduurd, alsmede de familieverhoudingen tussen partijen. [eiseres sub 1] heeft toegelicht dat haar belang bij zeer spoedige beëindiging van het gebruik van de woonboerderij met name is ingegeven door haar wens om de woonboerderij nog tijdens haar leven in oude luister te doen herstellen. Verder heeft zij aangevoerd dat zij haar hoge energiekosten wil beperken, dat de opstallen die door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebruik zijn, zijn verwaarloosd, en dat zij zich zorgen maakt om de veiligheid op de woonboerderij, onder meer omdat de veiligheid van de kinderen uit de omgeving die meehelpen op de hobbyboerderij niet kan worden gewaarborgd. Ook heeft [eiseres sub 1] aangevoerd dat gedaagden zich ten onrechte als eigenaren gedragen.
4.8.
Tegenover het belang van [eiseres sub 1] staat het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om in de achterwoning van de woonboerderij te blijven wonen nu zij geen vervangende woonruimte kunnen vinden, terwijl de wachtlijsten voor een woning lang zijn. Zij wonen daarbij al hun hele leven op de woonboerderij en hebben een sterke binding met deze plaats en met de dieren die daar worden gehouden. Vanwege het overlijden van hun moeder maken zij daarbij een rouwproces door. [gedaagde sub 2] is daarbij psychisch kwetsbaar, zodat voorkomen moet worden dat zij op straat komt te staan. Verder betwisten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij eigenaarshandelingen verrichten en zij hebben aangevoerd dat zij bereid zijn bij te dragen in de kosten voor het gebruik van de woonboerderij. Daarbij betwisten zij dat sprake is van een onveilige situatie ter plaatse. Verder hebben zij erop gewezen dat zij bezig zijn de gehouden dieren elders onder te brengen, maar dat dit meer tijd vergt.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel uitvalt van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , in die zin dat hen een ruimere termijn gegeven moet worden om de woonboerderij te verlaten en te ontruimen. Tegen de achtergrond dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] al hun hele leven op de woonboerderij wonen, dat zij vorig jaar hun moeder hebben verloren waardoor zij nu een rouwproces doormaken en [gedaagde sub 2] professionele hulp heeft moeten vinden, en dat zij pas in juli 2022 uitdrukkelijk hebben vernomen dat [eiseres sub 1] hun gebruik van de woonboerderij wenste te beëindigen, weegt hun belang bij een lange termijn om vervangende (schaarse) woonruimte te vinden, zwaarder dan het belang van [eiseres sub 1] om de woonboerderij op korte termijn in oude luister te kunnen herstellen. Ook betrekt de voorzieningenrechter hierbij dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich bereid hebben getoond bij te dragen in de energiekosten voor de woonboerderij. Hij gaat er vanuit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bereid zijn dit aanbod gestand te doen. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] thans eigenaarshandelingen verrichten, zoals [eiseres sub 1] heeft aangevoerd, is gelet op hun gemotiveerde betwisting ter zitting niet aannemelijk geworden. Binnen het bestek van dit kort geding kan verder niet worden vastgesteld of de begeleiding van de kinderen uit de buurt op de hobbyboerderij adequaat is, maar dit doet er niet aan af dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] belang hebben bij een ruimere ontruimingstermijn. De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzochte ontruimingstermijn van twee jaren is daarentegen te lang, en doet geen recht aan de positie van [eiseres sub 1] als eigenaar van de woonboerderij die ook de kosten van gas- en elektra draagt van het gebruik van [de Hobbyboerderij] en van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Dit terwijl de tegemoetkoming die laatstgenoemden daarin kunnen verstrekken aan hun oma deze kosten maar in zeer beperkte mate dekt.
4.10.
Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval - waaronder de familieverhouding tussen partijen - ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gerekend vanaf de datum van dit vonnis een termijn van één jaar krijgen om vervangende woonruimte te vinden en de woonboerderij te ontruimen en aan [eiseres sub 1] op te leveren. Zij zullen de woonboerderij dan ook uiterlijk op 18 oktober 2023 moeten verlaten en ontruimen. Indien de mogelijkheid zich voordoet om al eerder vervangende woonruimte te betrekken, ligt het vanzelfsprekend op hun weg om deze mogelijkheid aan te grijpen. Verder dienen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het proces van herplaatsing van de dieren die thans nog op de woonboerderij leven, verder voort te zetten.
4.11.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben te kennen gegeven dat zij inzien dat hun verblijf op de woonboerderij eindig is. Ter zitting hebben zij ook naar voren gebracht dat als zij weg moeten, zij daar gevolg aan zullen geven. Gelet op de hun gegeven ontruimingstermijn gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hier correct gevolg aan zullen geven. Tegen deze achtergrond en vanwege de familieverhouding tussen partijen zullen de door [eiseres sub 1] gevorderde dwangsommen als prikkel tot nakoming van de gevorderde ontruiming, worden afgewezen.
4.12.
In de familiaire achtergrond van dit geschil wordt voorts aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres sub 2] af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om het perceel en de daarop bevindende opstallen gelegen aan de [adres] met al de zich daarin bevindende personen, dieren en roerende zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van [eiseres sub 1] , uiterlijk op 18 oktober 2023 te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels en alles wat verder tot het adres behoort, in behoorlijke staat op te leveren en ter algehele beschikking aan [eiseres sub 1] te stellen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.
ddg