ECLI:NL:RBDHA:2022:10736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/619784 / FA RK 21-7184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een vrouw en een man, beiden met de Nederlandse nationaliteit, die in de Verenigde Arabische Emiraten wonen. De vrouw had op 14 oktober 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend, met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het echtscheidingsverzoek, maar zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen, aangezien deze in de VAE moeten worden behandeld.

De rechtbank heeft de man veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie van AED 3.600,- per kind per maand en partneralimentatie van AED 27.745,- per maand aan de vrouw. Tevens is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de vrouw een bedrag van AED 729.619,50 toekomt uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning. De rechtbank heeft ook de verdeling van de auto’s, bankrekeningen en inboedel geregeld, en bepaald dat beide partijen de helft van de studieschulden voor hun rekening nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 21-7184 (scheiding) en FA RK 22-2786 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/619784 (scheiding) en C/09/628849 (verdeling)
Datum beschikking: 6 oktober 2022

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 14 oktober 2021 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
advocaat: mr. S.C. Meijler te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 1 november 2021 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 16 november 2021 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 15 augustus 2022 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- twee F9-formuileren van 15 augustus 2022 van de zijde van de man, met bijlagen.
Op 25 augustus 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mr. L. Lagerwerf;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en mr. E.T.W. Laureau.
Door de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van 8 september 2022 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 8 september 2022 van de zijde van de man, met bijlagen.

Feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 2013 te [plaats huwelijk] .
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna [voornaam minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , Verenigde Arabische Emiraten, hierna [voornaam minderjarige 2] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 30 mei 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
  • de man aan de vrouw, met ingang van 30 maart 2022 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] van € 903,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de man aan de vrouw, met ingang van 30 maart 2022 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [voornaam minderjarige 2] (bij co-ouderschap eventueel:
  • de man aan de vrouw met ingang van 30 maart 2022 voorlopig een partneralimentatie van € 7.209,- netto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- vaststelling van een zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige 1] , inhoudende dat [voornaam minderjarige 1] bij de man is:
 om de week, waarbij het wisselmoment op zondag na de lunch plaatsvindt;
 gedurende de helft van de vakanties, waarbij het uitgangspunt is dat [voornaam minderjarige 1] steeds maximaal twee weken aaneensluitend bij een ouder is;
 waarbij de weken/feestdagen zoals kerst ieder jaar worden gewisseld zodat beide ouders dit met de kinderen kunnen vieren;
- vaststelling van een zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige 2] , inhoudende dat [voornaam minderjarige 2] bij de man is:
 de eerste periode: één of tweemaal per week doordeweeks, alsmede gedurende een hele dag tijdens het weekend;
 de tweede periode: één of tweemaal per week doordeweeks, alsmede van zaterdagochtend tot zondagmiddag, zodat [voornaam minderjarige 2] bij de man slaapt;
 de derde periode: één of tweemaal per week, alsmede gedurende de weekenden, zodat de weekenden gelijk worden getrokken met de weekenden dat [voornaam minderjarige 1] bij de man is;
 daarna: om de week, waarbij het wisselmoment op zondag na de lunch plaatsvindt, alsmede gedurende de helft van de vakanties, waarbij het uitgangspunt is dat [voornaam minderjarige 1] nog steeds maximaal twee weken aaneensluitend bij een ouder is en waarbij de weken/feestdagen zoals kerst ieder jaar worden gewisseld zodat beide ouders dit met de kinderen kunnen vieren;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van
€ 1.000,- per maand per kind, zijnde AED 4.000,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
- te bepalen dat de schoolkosten, de sportkosten en de kosten voor Nederlandse les voor beide kinderen en de kinderopvangkosten voor [voornaam minderjarige 1] steeds voor rekening van de man komen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 12.273,- netto per maand, zijnde AED 50.000,- netto per maand;
- te bepalen dat de vrouw en de kinderen gebruik kunnen maken van de jaarlijks door de werkgever van de man ter beschikking gestelde vliegtickets om naar Nederland en terug naar [woonplaats] te reizen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- primair: de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de bijdrage in haar levensonderhoud af te wijzen voor zover die een bedrag van AED 14.950,- per maand voor de duur van drie maanden vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk te boven gaat en daarna voor zover die een bedrag van AED 9.950,- te boven gaat, alles conform het recht van [woonplaats] ,
subsidiair: de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de bijdrage in haar levensonderhoud af te wijzen voor zover die een bedrag van AED 15.058,- per maand voor de duur van drie maanden te boven gaat en daarna voor zover die een bedrag van AED 9.950,- te boven gaat, alles conform het recht van [woonplaats] ;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte wijze van verdeling, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Zoals hierna onder het kopje ‘Hoofdverblijfplaats en zorgregeling’ zal blijken, is de rechtbank niet bevoegd om beslissingen te nemen ten aanzien van de kinderen. Gelet hierop vormt het ontbreken van een ouderschapsplan geen belemmering, zodat, nu aan de overige wettelijke vereisten is voldaan, de vrouw en de man ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en hebben beiden een verzoek tot echtscheiding gedaan. Deze verzoeken kunnen als op de wet gegrond worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Rechtsmacht
De Verordening Brussel II bis is in dit geval niet van toepassing. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats immers in [woonplaats] , Verenigde Arabisch Emiraten (VAE) (art. 8 Brussel II bis). Ook de overige bepalingen van de verordening bieden geen soelaas. Evenmin zijn het HKV 1996 of het HKV 1961 van toepassing. Hierom zal de bevoegdheid van de Nederlandse rechter worden bepaald aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen buiten Nederland is, komt de Nederlandse rechter op de voet van artikel 5 Rv geen rechtsmacht toe. De rechtbank acht zich ook onvoldoende in staat beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, die in [woonplaats] moet worden uitgevoerd, te nemen. Het beroep van de vrouw op de noodbevoegdheid van artikel 9b Rv wordt verworpen. Gebleken is dat partijen reeds een procedure zijn gestart in [woonplaats] . Ook artikel 4 lid 3 sub b Rv biedt in dit geval geen aanknopingspunten voor de Nederlandse rechter om bevoegdheid aan te nemen. Gelet hierop zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, het recht van de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de VAE) toepassen. Ook partijen gaan beiden van de toepasselijkheid van dit rechtstelsel op de kinderalimentatie uit.
Munteenheid
Op verzoek van partijen zal de rechtbank hierna rekenen in AED in plaats van in Euro’s. Louter om een beeld te krijgen van de hierna vermelde bedragen wordt overwogen dat de wisselkoers euro-AED op dit moment omstreeks 1:4 bedraagt.
Inhoudelijke beoordeling
Aanvankelijk waren partijen het erover eens dat de kinderalimentatie AED 4.000,- per kind per maand bedraagt. Partijen zijn het er echter niet over eens geworden of een zorgkorting van toepassing is en zo ja, hoeveel deze zorgkorting dient te bedragen. Gelet op de overeenstemming tussen partijen over het bedrag zonder zorgkorting, zal ook de rechtbank daarvoor uitgaan van een bedrag van AED 4.000,- per kind. Met de man acht de rechtbank het redelijk om daarop enig bedrag aan zorgkorting in mindering te brengen, nu de man ook kosten voor de kinderen draagt als zij bij hem zijn. De man heeft evenwel een dusdanig hoog inkomen dat hij zonder probleem de verzochte bijdrage kan betalen. De vaste kosten van de kinderen (inclusief Nederlandse les en sportkosten en met uitzondering van de schoolkosten, zie hierna) zal de vrouw van deze bijdrage moeten betalen. Hierom moet ervan uit worden gegaan dat de aan de vrouw voor de kinderen toekomende bijdrage goeddeels aan vaste lasten voor de kinderen zal moeten worden aangewend. Nog onbekend is welke definitieve zorgregeling de rechter in [woonplaats] zal vaststellen. Alles afwegende stelt de rechtbank de zorgkorting in redelijkheid op een bedrag van AED 400,- per kind per maand, zodat de man een bijdrage van AED 3.600,- per kind per maand dient te betalen.
Nederlandse les, sportkosten en kinderopvang
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de schoolkosten, de sportkosten en de kosten voor Nederlandse les en de kinderopvangkosten voor [voornaam minderjarige 1] steeds voor rekening van de man komen. De rechtbank heeft geen adequaat inzicht verkregen in de hoogte van de kosten die in [woonplaats] gemoeid zijn met voeding, kleding et cetera. Gelet op de omstandigheid dat in elk geval een bijdrage van AED 3.600,- zal worden bepaald en gezien het betoog van de vader gaat de rechtbank ervan uit dat de hiervoor vastgestelde bijdrage voldoende is om ook de kosten voor de Nederlandse les en sport te dekken, zodat het verzoek van de vrouw in zoverre zal worden afgewezen. Ook ten aanzien van de kinderopvangkosten ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de vrouw toe te wijzen, nu de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt worden.
Schoolkosten
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de schoolkosten voor [minderjarige 1] , en later ook voor [minderjarige 2] , zal dragen. Deze bijdrage zal hij rechtstreeks aan de school voldoen. Het verzoek van de vrouw zal in zoverre worden toegewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van AED 3.600,- per maand, per kind, aan de vrouw zal voldoen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud. Op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is in beginsel het recht van de VAE van toepassing. Immers, de onderhoudsgerechtigde, de vrouw, heeft haar gewone verblijfplaats in [woonplaats] , VAE.
De vrouw voert verweer tegen de toepassing van het recht van de VAE op grond van artikel 3 van het Protocol en beroept zich op artikel 5 van het Protocol. Zij stelt daartoe dat het huwelijk van partijen nauwer verbonden is met het Nederlandse recht dan met recht van [woonplaats] . Ter onderbouwing voert zij het volgende aan. Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit, zij zijn in Nederland getrouwd en ook de echtscheiding wordt in Nederland geregeld. Partijen leven in [woonplaats] als expats. Hun huwelijk is op geen enkele wijze verbonden met het land waarin zij wonen en de aldaar geldende regels en gebruiken. De islamitische regels en Sharia staan mijlenver weg van de wijze waarop partijen tijdens het huwelijk in [woonplaats] hebben geleefd. Ook de overheid van de VAE is van mening dat het recht van de VAE niet aansluit bij de situatie van partijen, zo is er in 2020 een wet aangenomen die specifiek bedoeld is voor de vele expats die (tijdelijk) in [woonplaats] wonen. In deze wet is opgenomen dat op partneralimentatie het recht van het land waarin partijen zijn gehuwd alsmede waarvan zij de nationaliteit hebben van toepassing is, waarbij de vrouw verwijst naar artikel 13 Civil Transactions Law.
De man betwist dat het huwelijk van partijen nauwer verbonden is met Nederlands recht. Hij voert aan dat partijen een internationale achtergrond hebben en dat geen sprake is van een expatuitzending maar van emigratie. Partijen wonen inmiddels acht jaar in [woonplaats] en hun sociale leven voltrekt zich daar. Bovendien verbleven partijen slechts vijf á zes keer voor vakanties, en derhalve slechts voor korte periodes, in Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5 van het Protocol is artikel 3 van dat Protocol niet van toepassing indien een van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere Staat nauwer verbonden is met het huwelijk. In dat geval is het recht van die andere Staat van toepassing. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat het recht van Nederland nauwer is verbonden met het huwelijk van partijen dan het recht van de VAE. Zij kent daarbij doorslaggevende betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden. Het gaat in dit geval om partijen, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, die in Nederland met elkaar zijn gehuwd en die eerst in Nederland hebben gewoond, alvorens naar [woonplaats] te vertrekken. Hoewel de man betwist dat partijen in [woonplaats] leven als expats, stellende dat sprake is van een gewone ‘emigratie’ naar [woonplaats] , is voldoende komen vast te staan dat partijen in [woonplaats] in een internationale setting leven, op een luxe wijze met vrijheden die aansluiten bij hoe expats plegen te leven en die niet aansluit bij autochtone bevolking van [woonplaats] waarop de Shariawetgeving van toepassing is. Verder moet er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat de rechter in [woonplaats] , zo heeft ook de advocaat van de man ter zitting onderkend, Nederlands recht zou toepassen op het alimentatieverzoek van de vrouw. Immers, de VAE-rechter is gebonden aan zijn eigen IPR-regels en in artikel 13 van de VAE Civil Transactions Law (Federal Law no. 5) zoals die sinds 27 september 2020 geldt, is – kort gezegd – bepaald dat het recht van de Staat waar het huwelijk is voltrokken op de (persoonlijke en) financiële gevolgen van dat huwelijk van toepassing is. De VAE-wetgever is kennelijk van mening dat het recht van het land waar de expats huwden beter aansluit bij de situatie van de echtgenoten. Daarbij heeft ongetwijfeld een rol gespeeld dat de opvattingen, cultuur en levensstandaard van expats in de VAE doorgaans aanzienlijk afwijken van de autochtone bevolking in [woonplaats] , die is gebonden aan de Shariawetgeving. Dit laatste vindt overigens bevestiging in de stelling van de man dat de vrouw naar het recht van [woonplaats] jegens hem aanspraak kan maken op partneralimentatie voor de duur van drie maanden in totaal en tot een bedrag van AED 14.950 en dat zij na ommekomst van deze drie maanden jegens hem aanspraak kan maken op een bedrag van AED 9.950 per maand bij wijze van toelagen (custodian allowance, salaris en visa maid, transport kosten en accomodation fee). Deze uitkomst is bepaald anders dan waartoe het Nederlandse recht leidt. Bij deze stand van zaken en gezien de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank het huwelijk van partijen nauwer verbonden met het Nederlandse recht dan met het recht van de VAE. De rechtbank zal dus Nederlands recht op het verzoek om partneralimentatie toepassen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat van de vrouw niet kan worden gevergd haar alimentatieverzoek in deze procedure in te trekken en dan alsnog in [woonplaats] om partneralimentatie te vragen om zo de toepassing van Nederlands recht op haar alimentatieverzoek te verkrijgen. Het behoeft geen betoog dat de Nederlandse rechter, anders dan de VAE-rechter, bij uitstek geëquipeerd is om Nederlands recht toe te passen. Bovendien loopt de onderhavige procedure al geruime tijd en heeft de vrouw, naar mag worden aangenomen, daarvoor de nodige kosten gemaakt.
Munteenheid
Op verzoek van partijen zal de rechtbank hierna rekenen in AED in plaats van in Euro.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Primair voert zij aan dat haar behoefte kan worden vastgesteld aan de hand van de hofnorm. Subsidiair kan haar behoefte worden vastgesteld aan de hand van een behoeftelijst.
De man heeft de behoefte aan de verzochte bijdrage betwist en heeft daartoe gesteld dat de vrouw zelf in het levensonderhoud kan voorzien. Bovendien heeft hij haar behoeftelijst betwist.
Gelet op de levensstandaard van partijen en het feit dat partijen in [woonplaats] wonen, is de rechtbank van oordeel dat de hofnorm niet passend is en zal zij de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de behoeftelijst. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende bedragen, waarbij de rechtbank zoveel mogelijk met ronde bedragen rekent.
Wonen
De rechtbank acht het redelijk om rekening te houden met woonlasten van in totaal AED 155.000,- per jaar. Dit bedrag omvat de huurkosten, gas, water en licht, airco schoonmaak, tuinman, tv en internet abonnement en mobiel abonnement en is vergelijkbaar met het door de man aan woonlasten en aanverwante zaken ten laste van zijn draagkracht gebrachte bedrag. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat zij, ook om de zorg voor de kinderen adequaat samen met de man te kunnen dragen, op een vergelijkbare wijze in de buurt van de woning van de man moet kunnen wonen. Naar verwachting kan zij met het genoemde bedrag hierin voorzien.
Auto
Zoals hierna zal blijken, zijn partijen het erover eens dat de huidige auto van de vrouw wordt verkocht. De rechtbank acht het redelijk dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om een vergelijkbare auto aan te schaffen. Gelet op de aanzienlijke kosten die de vrouw moet maken om de kinderen met de auto, zoals in [woonplaats] gebruikelijk, van en naar school te brengen, acht de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een bedrag van AED 20.000,- per jaar. Dit bedrag omvat alle auto-gerelateerde kosten. Voor een aparte vergoeding van taxikosten of chauffeurskosten is, gezien de betwisting door de man, geen plaats.
Persoonlijke verzorging
De rechtbank zal gezien de ingenomen standpunten rekening houden met een bedrag van AED 2.400,- per jaar voor de kapper, AED 1.500,- per jaar voor abonnementen en AED 15.000,- per jaar voor kleding. Dat hiervoor meer nodig is heeft de vrouw niet aangetoond.
Levensonderhoud/boodschappen
De rechtbank acht het redelijk om gezien het door de man ingenomen standpunt om rekening te houden met een bedrag van AED 17.000,- per jaar voor boodschappen. De rechtbank overweegt dat het hier alleen gaat om de boodschappen ten behoeve van de vrouw, zodat hier geen rekening wordt gehouden met de boodschappen voor de kinderen.
Nederland bezoek/vakanties
Gebleken is dat partijen één keer per jaar naar Nederland gingen, waarbij de werkgever van de man vliegtickets ter beschikking stelde. Nu de vrouw na de echtscheiding niet meer in aanmerking komt voor deze tickets, acht de rechtbank het redelijk dat rekening wordt gehouden met één reis naar Nederland per jaar. Daarnaast is gebleken dat partijen gewend waren om meerdere keren per jaar op vakantie te gaan. De rechtbank houdt rekening met twee vakanties per jaar én een reis naar Nederland per jaar. Hierbij wordt alleen rekening wordt gehouden met de kosten van de vrouw. De vakantiekosten van de kinderen zijn, als zij met de vrouw meegaan, in de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage begrepen. Hierom acht de rechtbank een bedrag van AED 45.000,- per jaar redelijk.
Lening IB-groep
De man is het eens met een bedrag van AED 14.798,08 per jaar aan aflossing, de rechtbank zal uitgaan van dit bedrag.
Nanny/maid
De rechtbank acht het redelijk dat rekening wordt gehouden met een hogere bijdrage dan voor de nanny tijdens het huwelijk werd betaald. Op de zitting is door de vrouw toegelicht dat partijen destijds zelf een nanny inhuurden en dat zij nu een nanny inhuurt met tussenkomst van een bemiddelingsbureau, aangezien dit bureau dan ook de verzekeringen op zich neemt. De rechtbank acht dit een redelijke keuze omdat de vrouw, anders dan de man, weinig financiële reserves heeft en daarom belang heeft bij het zoveel mogelijk uitsluiten van risico’s. De rechtbank zal daarom rekening houden met een bedrag van AED 42.000,- per jaar.
Restaurants
De rechtbank acht het redelijk dat de vrouw, gelet op wat partijen gewend waren, uit te gaan van één keer per twee weken uit eten gaan. De rechtbank houdt derhalve rekening met een bedrag van AED 7.000,- per jaar. Voor een hoger bedrag aan etentjes ziet de rechtbank, mede gezien de betwisting door de man, geen reden.
Visa
Tussen partijen is niet in geschil dat de visakosten AED 100,- per jaar bedragen. Hiermee zal de rechtbank dus rekening houden.
Medische verzekering
Partijen zijn het eens dat de zorgverzekering van de vrouw AED 13.149,- per jaar kost. De rechtbank zal rekening houden met dit bedrag. Nu het hierbij gaat om een uitgebreide verzekering, ziet de rechtbank geen aanleiding om tevens rekening te houden met niet-vergoede kosten en de bijdrage voor de therapeut.
Totale behoefte
Rekening houdend met de hiervoor genoemde bijdragen, berekent de rechtbank de behoefte van de vrouw op een bedrag van afgerond AED 332.947,- per jaar, te weten afgerond
AED 27.745,- per maand.
Aanvullende behoefte vrouw
De vrouw werkt op dit moment niet. De man doet een beroep op haar verdiencapaciteit en voert aan dat zij snel een baan kan vinden waarmee zij in haar levensonderhoud kan voorzien, zodat geen aanvullende behoefte meer resteert.
De vrouw heeft betwist dat er reden is nu met verdiencapaciteit aan haar zijde rekening te houden. Op de zitting is gebleken dat de vrouw wel wil werken, maar dat zij nog geen baan heeft gevonden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op dit moment rekening te houden met een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. Het is immers nog onzeker of de vrouw werk kan vinden en zo ja, wat zij daarbij zal verdienen. De door de man voorgestelde vacatures/werkzaamheden zijn daartoe onvoldoende concreet en niet is komen vast te staan dat de vrouw ook daadwerkelijk in aanmerking komt voor deze functies. Wel merkt de rechtbank op dat de vrouw zich dient in te spannen om werk te vinden en dat als zij gaat werken, dit aanleiding kan zijn voor een herberekening van de partneralimentatie.
Draagkracht man
De man heeft betoogd dat hij, als rekening wordt gehouden met zijn werkelijke lasten en de kosten van de kinderen, een maximale draagkracht heeft van AED 31.405 per maand. Met de man is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de vrouw de beperkende factor is. De man kan in de volledige behoefte van de vrouw, zoals die hiervoor is vastgesteld, voorzien.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van AED 27.745,- per maand dient te betalen.
Duur partneralimentatie
Ten overvloede overweegt de rechtbank tot slot dat, nu Nederlands recht van toepassing is op de partneralimentatie, Nederlands recht ook van toepassing is op de duur van de partneralimentatie. Dat betekent in dit geval dat de alimentatieverplichting in beginsel blijft doorlopen tot het jongste kind van partijen de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt.
Vliegtickets
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij gebruik kan maken van de door de werkgever van de man ter beschikking gestelde vliegtickets naar Nederland. Nu de man zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet en niet is gebleken dat er een wettelijke grondslag is voor dit verzoek, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
Peildatum omvang en waardering
Voor de peildatum voor de vaststelling van de omvang van de huwelijksgemeenschap dient te worden aangesloten bij de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 14 oktober 2021. Voor de waardering van de bestanddelen geldt – voor zover partijen niet anders overeenkomen – als peildatum de datum van de feitelijke verdeling.
Partijen hebben de volgende bestanddelen van de huwelijksgemeenschap naar voren gebracht:
de verkoopopbrengst echtelijke woning
de auto’s
de bankrekeningen
e inboedel
de schenking van de ouders van de man
investeringen
de betaalde borgsommen
de studieschulden van partijen
De rechtbank dient verder een oordeel te geven over:
de aflossing van de hypotheek na de peildatum
de vordering van de man op de vrouw in verband met de huisvestingskosten van de vrouw
de vordering van de man op de vrouw in verband met de opslagkosten
de kosten van de auto van partijen
ad a) de verkoopopbrengst echtelijke woning en ad i) de aflossing van de hypotheek na de peildatum
Partijen zijn het erover eens dat de woning is verkocht voor een bedrag van AED 4.800.000,-. Ook zijn partijen het erover eens dat de volgende kosten in mindering op de verkoopopbrengst moeten worden gebracht:
  • kosten verkoopgereed maken van de woning AED 118.492,-
  • de hypotheek op de peildatum AED 2.799.294,13
  • kosten vervroegd aflossen hypotheek AED 12.975,-
  • Personal Loan AED 410.000,-
De overwaarde waar partijen het over eens zijn bedraagt derhalve afgerond
AED 1.459.239,-. Partijen verschillen van mening over de aflossingen en rentebetalingen op de hypotheekschuld van in totaal AED 26.122,- die door de man na de peildatum zijn gedaan. De man is van mening dat deze aflossingen en rentebetalingen voor rekening van beide partijen komen, zodat hij een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van de helft van het hiervoor genoemde bedrag. De vrouw voert verweer hiertegen en voert aan dat zij enkel een zeer beperkte bijdrage van de man kreeg om samen met de kinderen van rond te komen. Zij acht het daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid als zij de helft van de betaalde bedragen terug dient te betalen.
Nu Nederlands recht toepasselijk is op het huwelijk(svermogen) van partijen, valt de rente onder de kosten van de huishouding. Aangezien vaststaat dat de vrouw geen inkomen heeft gehad in deze periode en de man onderhoudsplichtig is voor haar, is er reeds hierom geen grond voor terugbetaling van de post rente. Voor wat betreft de aflossingen na de peildatum geldt dat deze hebben geleid tot vermogensvorming en beide partijen hierdoor een hoger bedrag uit de verkoop van de woning hebben ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de helft van deze aflossingen aan de man dient te voldoen. Zij kan dit met het aan haar toekomende deel van de overwaarde betalen. Uit hoofde van de verdeling van de echtelijke woning aan de vrouw toekomt een bedrag van AED 729.619,50, zijnde de helft van de overwaarde minus de na de peildatum door de man betaalde aflossingen.

Ad b) de auto’s

Partijen zijn het erover eens dat de Jeep Grand Cherokee aan de man wordt toegedeeld. Partijen verschillen echter van mening over de waarde van deze auto en zijn op de zitting overeengekomen dat de auto getaxeerd zal worden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de Jeep Grand Cherokee aan de man wordt toegedeeld voor de taxatiewaarde, onder de verplichting de helft van de taxatiewaarde aan de vrouw te vergoeden. Beide partijen dienen in de gelegenheid te worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn. De taxatie zal bindend zijn.
Partijen zijn het erover eens dat de Jeep Wrangler verkocht zal worden. De rechtbank zal bepalen dat aan de man en de vrouw ieder de helft van de verkoopopbrengst zal toekomen.

Ad c) de bankrekeningen

Tussen partijen is niet langer in geschil dat zij over de volgende bankrekeningen beschikken met het hierna te melden saldo op de peildatum, te weten 14 oktober 2021:
  • [rekeningnummer 1] , op naam van de vrouw, met saldo € 370,77
  • [rekeningnummer 2] , op naam van de vrouw, met saldo € 1.056,01
  • [Buitenlandse spaarrekening 1] , op naam van de man, met saldo AED 165.510,84
  • [Buitenlandse rekeningnummer 1] , op naam van de man, met saldo AED 31.751,55
  • [Buitenlandse rekeningnummer 2] , op naam van de man, met saldo AED 281,97
  • [rekeningnummer 3] , op naam van de man, met saldo € 1.927,60
  • [rekeningnummer 4] , op naam van de man, met saldo € 293,32
  • Etoro platform met saldo € 0,-
Partijen zijn overeengekomen dat ieder de bankrekeningen op zijn of haar naam zal voortzetten, waarbij de saldi op de peildatum, te weten 14 oktober 2021, bij helfte verdeeld zullen worden. De rechtbank zal aldus beslissen.
Met betrekking tot de spaarrekening op naam van [voornaam minderjarige 1] met rekeningnummer [spaarrekening minderjarige 1] zal de rechtbank bepalen dat de rekening wordt opgeheven en dat partijen het saldo bij helfte delen. Partijen kunnen dan zelf, indien zij dat willen, een nieuwe spaarrekening voor de kinderen openen en geld opzij zetten voor hen.

Ad d) de inboedel

Ten aanzien van de inboedel hebben partijen overeenstemming bereikt, inhoudende dat de inboedel aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een bedrag van AED 15.000,-, onder de verplichting om de helft hiervan aan de man te vergoeden. De rechtbank zal aldus beslissen.

Ad e) de schenking van de ouders van de man

De man stelt dat zijn ouders een bedrag van € 5.500,- onder uitsluitingsclausule aan hem hebben geschonken. Hij voert aan dat dit bedrag buiten de gemeenschap van goederen dient te vallen. De vrouw betwist dat er schenkingen zijn gedaan onder uitsluitingsclausule.
De rechtbank is van oordeel dat de man na de betwisting van de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een schenking onder uitsluiting. Zo heeft hij nagelaten te onderbouwen dat het door zijn ouders in de door hem overgelegde productie 46 daadwerkelijk is overgemaakt naar zijn bankrekening. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de man afwijzen.

Ad f) de investeringen

De vrouw stelt dat de man gedurende het huwelijk verschillende investeringen heeft gedaan en zij wil toedeling van de helft van deze investeringen. De vrouw onderbouwt haar stelling door verschillende Excel-overzichten over te leggen die door de man zijn opgesteld en aan haar zijn toegestuurd.
De man betwist dat er investeringen gedaan zijn. Op de zitting is door de man toegelicht dat hij in het verleden verlies heeft gemaakt met investeringen en dat er geen lopende investeringen meer zijn. Ook is nooit een tweede woning aangekocht, de door de vrouw overgelegde overzichten waren modellen voor de gevolgen van mogelijke investeringen. Er zijn echter nooit daadwerkelijk investeringen gedaan.
Niet is gebleken dat sprake is van investeringen die vallen in de gemeenschap van goederen en die verdeeld moeten worden, zodat de rechtbank dit verzoek van de vrouw zal afwijzen.

Ad g) de betaalde borgsommen

Gebleken is dat DEWA een bedrag van AED 3.655,48 aan borg heeft teruggestort op de rekening van de man. De helft van dit bedrag komt aan de vrouw toe, de rechtbank zal aldus beslissen. Niet is gebleken dat er nog andere borgsommen zijn, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw voor het overige zal afwijzen.

Ad h) de studieschulden van partijen

Tussen partijen is niet in geschil dat de man een studieschuld heeft van € 48.326,82 en dat de vrouw een studieschuld van € 36.811,11 heeft en dat deze schulden in de gemeenschap van goederen vallen.
Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
Nu zij geen andere afspraken hebben gemaakt, gelden in hun onderlinge verhouding de hiervoor genoemde uitgangspunten. De rechtbank zal vastleggen dat in hun onderlinge verhouding de man en de vrouw beiden de helft van de studieschulden voor zijn/haar rekening dienen te nemen.

Ad j) de vordering van de man in verband met de huisvestingskosten van de vrouw

Voor zover de man stelt dat hij een vordering op de vrouw heeft uit hoofde van de door hem betaalde huisvestingskosten van de vrouw overweegt de rechtbank het volgende. Niet is gebleken dat dit verzoek van de man een wettelijke grondslag heeft. De enkele omstandigheid dat de vrouw een woning heeft gehuurd die (veel) duurder was dan nodig in de visie van de man terwijl zijns inziens goedkopere en passende woonruimte aanwezig was is daarvoor niet voldoende. Bovendien had de vrouw geen eigen inkomen en was de man op grond van artikel 1:81 BW gehouden haar het nodige te verschaffen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen. Het feit dat de man dit bedrag destijds aan de vrouw heeft overgemaakt met de vermelding dat dit plaatsvond ten titel van voorschot op de verdeling leidt niet tot een ander oordeel.

Ad k) de vordering van de man in verband met de opslagkosten

De opslagkosten van de gezamenlijke inboedel worden tot op heden door de man gedragen. Hij verzoekt te bepalen dat de vrouw gehouden is de helft van de kosten te betalen. De vrouw is bereid de helft van de kosten vanaf april 2022 te betalen. Zij acht het in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat zij ook de helft van de kosten van voor april 2022 moet betalen. Zij wist tot april 2022 immers niet waar de inboedel is opgeslagen en had ook geen toegang tot de opslag.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de helft van de opslagkosten vanaf april 2022 dient te betalen. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat de vrouw sinds 30 maart 2022 een voorlopige partneralimentatie ontvangt van de man en dat zij niet over ander inkomen beschikt. Nu de man, zoals overwogen, op de voet van artikel 1:81 BW gehouden is de vrouw het nodige te verschaffen ziet de rechtbank geen reden om haar voor april 2022 de helft van de opslagkosten te laten dragen.

Ad l) de kosten van de auto

De man verzoekt te bepalen dat de vrouw gehouden is de kosten van de onderhoudsbeurt van de Jeep Grand Cherokee te betalen. Deze auto was in bezit van de vrouw. Toen partijen zijn overeengekomen dat deze auto aan de man zou worden toegedeeld, heeft de vrouw de auto naar de garage gebracht. De man is, na de peildatum, de auto gaan ophalen. Hij moest op dat moment eerst de rekening van de garage voldoen. Aangezien de auto in gebruik was bij de vrouw, acht de man het redelijk dat de vrouw deze kosten integraal dient te dragen. Wel zal hij een volle tank en de wasstraat (totaal AED 180,-) aan de vrouw vergoeden.
De vrouw voert verweer en geeft aan bereid te zijn de helft van de kosten te voldoen. De vrouw kreeg haar auto terug van de man zonder onderhoudsbeurt, met deuken/krassen, een lege tank en niet schoon.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal bepalen dat partijen gehouden zijn ieder de helft van de kosten te betalen. Voor het meer door de man meer verzochte bestaat niet voldoende grond.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 2013 te [plaats huwelijk] ;
*
verklaart, dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en een zorgregeling;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van vandaag een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op
[geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] geboren op
[geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van AED 3.600,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad
bepaalt dat de schoolkosten voor beide kinderen steeds voor rekening van de man zullen komen en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van AED 27.745,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
ten aanzien van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning:
bepaalt dat uit hoofde van de verdeling van de echtelijke woning AED 729.619,50 aan de vrouw toekomt, zijnde de helft van de overwaarde, minus de helft van de door de man na de peildatum betaalde aflossing op de hypotheekschuld;
ten aanzien van de auto’s:
bepaalt dat de Jeep Grand Cherokee zal worden getaxeerd, waarna de auto aan de man wordt toegedeeld tegen de taxatiewaarde, onder de verplichting om de helft hiervan aan de vrouw te vergoeden,
bepaalt dat de Jeep Wrangler zal worden verkocht en dat partijen de verkoopopbrengst bij helfte zullen verdelen;
ten aanzien van de bankrekeningen:
bepaalt dat partijen ieder de bankrekeningen op zijn of haar naam zal voortzetten, onder de verplichting om de saldi per peildatum bij helfte met de ander te delen,
bepaalt dat de spaarrekening op naam van [voornaam minderjarige 1] zal worden opgeheven, waarbij partijen het saldo bij helfte zullen delen;
ten aanzien van de inboedel:
bepaalt dat de inboedel aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een bedrag van AED 15.000,-, onder de verplichting om de helft hiervan aan de man te vergoeden;
ten aanzien van de betaalde borgsommen:
bepaalt dat het bedrag van AED 3.655,48 van DEWA voor de helft aan de vrouw toekomt;
ten aanzien van de opslagkosten:
bepaalt dat de vrouw de helft van de opslagkosten vanaf april 2022 aan de man dient te betalen;
ten aanzien van de kosten van de auto:
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van de onderhoudsbeurt zullen dragen;
*
bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de studieschulden bij DUO voor zijn/haar rekening dient te nemen;
en verklaart deze verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Koper, M.J. Alt-van Endt en H.C.L. Vreugdenhil, rechters, bijgestaan door mr. N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 oktober 2022.