ECLI:NL:RBDHA:2022:10731
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsuitkering en inlichtingenplicht in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op basis van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving sinds 3 december 2018 een uitkering, laatstelijk naar de norm van alleenstaande ouder. De uitkering werd per 10 september 2020 beëindigd, omdat eiseres niet had gemeld dat zij een auto op haar naam had staan. Verweerder stelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden, wat leidde tot een herziening van de uitkering en een terugvordering van te veel ontvangen bijstand.
Eiseres voerde aan dat de auto van haar broer was en dat zij geen melding hoefde te maken, omdat deze niet tot haar vermogen behoorde. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de auto niet tot haar vermogen behoorde, en dat de registratie van de auto op haar naam de veronderstelling rechtvaardigde dat zij over de auto beschikte. De rechtbank concludeerde dat verweerder de auto terecht tot het vermogen van eiseres had gerekend en dat de waarde van de auto de vrij te laten vermogensgrens overschreed.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat verweerder de herziening van de uitkering en de terugvordering terecht had doorgevoerd. Eiseres had de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank wees ook de meer subsidiaire stelling van eiseres af, dat bij de beoordeling van de herziening rekening gehouden had moeten worden met een intering op het grensoverschrijdende vermogen.