ECLI:NL:RBDHA:2022:10714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.17784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en beoordeling pleegouder-pleegkindrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, die stelt pleegkind te zijn van de referente. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 juni 2019 afgewezen, waarna eiseres op 21 november 2021 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaren. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 15 september 2022, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de pleegouder-pleegkindrelatie niet aannemelijk is gemaakt. Eiseres heeft onvoldoende documenten overgelegd om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen originele documenten heeft ingediend en dat de overgelegde kopieën vragen oproepen over hun authenticiteit. Bovendien heeft eiseres nagelaten om verklaringen te geven voor het ontbreken van relevante stukken.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de staatssecretaris inmiddels op het bezwaar heeft beslist. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL.21.17784
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis1 ten behoeve van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft op 21 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaren tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op de bezwaren van eiseres beslist.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2004 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiseres beoogt verblijf bij [naam] (referente) in Nederland. Eiseres stelt het zusje en pleegkind van referente te zijn. Aan referente is op 9 december 2015 een asielvergunning verleend. Op 13 januari 2016 heeft referente namens eiseres een eerste aanvraag voor een mvv ingediend in het kader van nareis. Op 22 februari 2018 is deze aanvraag afgewezen. Op 24 oktober 2018 heeft referente een opvolgende aanvraag ingediend. Bij het primair besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Op 14 mei 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Voorts heeft verweerder dit besluit op 3 juni 2021 ingetrokken. Bij bestreden besluit heeft verweerder opnieuw de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de pleegouder- pleegkindrelatie niet aannemelijk is gemaakt. Hiertoe zijn onvoldoende documenten overgelegd. De wel aanwezige documenten en verklaringen van eiseres zijn door verweerder betrokken in een integrale boordeling. Verweerder stelt dat eiseres geen verklaringen geeft voor het ontbreken van de stukken en onvoldoende inspanningen heeft verricht om aan de juiste stukken te komen. Hierdoor krijgt zij niet het voordeel van de twijfel.
3.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt dat zij voldoende heeft aangetoond dat tussen referente en haar sprake is van een pleegouder- pleegkindrelatie. Zij stelt dat niet van haar verwacht kan worden dat zij meer stukken aanlevert. Verweerder heeft alle aangeleverde stukken onvoldoende in samenhang beoordeeld en had haar het voordeel van de twijfel moeten gunnen. Voorts had verweerder, in het kader van de samenwerkingsplicht, een DNA-onderzoek moeten aanbieden. Tot slot stelt eiseres dat er onterecht geen belangenafweging is gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM.2 Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2022.3
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep niet tijdig beslissen
4. Eiseres heeft een beroep niet tijdig beslissen ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Na indiening van het beroep heeft verweerder alsnog
de beslissing op bezwaar genomen. In het later alsnog genomen bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Omdat inmiddels is beslist op het bezwaarschrift van eiseres, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Niet in geschil is dat verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift van eiseres heeft beslist, dat eiseres een geldige ingebrekestelling heeft verstuurd, en dat verweerder uiteindelijk pas na het instellen van dit beroep een besluit heeft genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Voor de berekening daarvan verwijst de rechtbank naar het slot van deze uitspraak.
6. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiseres heeft op 19 juli 2022 aanvullende beroepsgronden ingediend. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen aan de hand van de door eiseres ingediende beroepsgronden.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Beroep tegen het bestreden besluitWettelijk kader
7.
Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een asielvergunning worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling (bezitter van een asielvergunning), indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd, dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de asielvergunning is verleend. Verweerder heeft in paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) zijn beleid neergelegd over de te stellen regels bij nareizende vreemdelingen.
Daarin staat onder meer het volgende. Referent moet de feitelijke gezinsband tussen hem en zijn gezinslid op het moment van binnenkomst met documenten en verklaringen onderbouwen. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of met plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aannemelijk maken dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. Ook moet hij een verklaring geven voor het ontbreken van relevante documenten. De IND4 beoordeelt vervolgens of de referent met alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, de identiteit van de betrokkenen en hun onderlinge gezinsband aannemelijk heeft gemaakt. Als de IND oordeelt dat de verklaringen over de identiteit en de gezinsband van de referent en/of het gezinslid in grote lijnen als aannemelijk kunnen worden beschouwd, dan betrekt de IND of er aanleiding bestaat het voordeel van de twijfel te gunnen.
8. De Vc stelt daarnaast bijzondere eisen aan de pleegouder-pleegkindrelatie. Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van referent moet ook de identiteit van biologische ouders aannemelijk zijn gemaakt. Bovendien moet de familierechtelijke relatie van het pleegkind en haar biologische ouders aannemelijk zijn, alsmede in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind nog in staat zijn voor het pleegkind te zorgen.
Pleegouder-pleegkindrelatie
9. In geschil is of eiseres de pleegouder-pleegkindrelatie voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres deze relatie niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiseres een kopie van haar geboortebewijs heeft overgelegd maar geen origineel. Ook heeft eiseres slechts een kopie van de voogdijverklaring overgelegd. Verweerder heeft kunnen wijzen op het feit dat het opmerkelijk is dat de voogdijverklaring is afgegeven nadat referente Eritrea heeft verlaten. Hierdoor rijzen er vragen over de totstandkoming van dit document. Deze vragen heeft eiseres niet beantwoord. Ook staat er een onjuiste geboortedatum van eiseres op dit document. Verweerder heeft hierdoor niet ten onrechte geconcludeerd dat deze documenten onvoldoende zijn om de pleegouder-pleegkindrelatie aan te tonen.
10. Zoals hiervoor onder 8. al is besproken wordt voor de beoordeling of een gesteld pleegkind op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland tot diens gezin
behoort ook beoordeeld of dat pleegkind nog behoort tot het gezin van zijn biologische ouders. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres de identiteit van haar biologische ouders niet heeft kunnen aantonen. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de overgelegde kopie van het identificerende document met pasfoto van de biologische moeder onvertaald en niet ondertekend is.
Eiseres heeft niet kunnen verklaren waarom het document niet is vertaald, noch waarom dit haar niet is gelukt. De identiteit van de biologische vader van eiseres is ook niet aangetoond. Omdat hij vermist is, heeft verweerder dit niet ten onrechte niet tegengeworpen. Verweerder heeft zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar biologische ouders niet meer voor haar kunnen zorgen. Eiseres stelt dat haar biologische moeder vanwege haar psychische problemen niet meer voor haar kon zorgen, maar heeft dit niet onderbouwd. Bovendien zijn er vragen gerezen over de leeftijd waarop referente pleegouder van eiseres zou zijn geworden en de rol van de oma van eiseres. Deze onduidelijkheden heeft eiseres niet weggenomen. Tot slot overweegt verweerder niet onterecht dat referente niet op de hoogte is van de huidige situatie van eiseres. Van een pleegouder mag dit verwacht worden.
11. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder in haar integrale beoordeling van de aangeleverde stukken niet ten onrechte heeft overwogen dat eiseres verschillende keren in staat is gesteld haar verzuimen met betrekking tot het aanleveren van originelen en vertalingen te herstellen. Eiseres heeft dit nagelaten. Bovendien heeft zij hiervoor geen verklaring gegeven. Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft geleverd om haar aanvraag te onderbouwen. Het had op de weg van eiseres gelegen tenminste uitleg te geven over de reden waarom de gevraagde documenten, originelen en vertalingen niet overgelegd konden worden. Hierdoor heeft verweerder eiseres niet het voordeel van de twijfel moeten geven en was er geen aanleiding om extra onderzoek te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
12.
Eiseres stelt dat haar aanvraag getoetst had moeten worden aan artikel 8 van het EVRM. Eiseres verwijst hiertoe naar een uitspraak van de Afdeling 13 juli 2022.5 Volgens deze uitspraak mag verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet langer volstaan met het oordeel of er al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar moet hij ook een belangenafweging maken. Hierbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden indringend te worden getoetst. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat verweerder dit heeft gedaan.
13. De rechtbank oordeelt dat eerst voldoende duidelijkheid moet bestaan over de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie tussen referente en eiseres voordat kan worden toegekomen aan een belangenafweging. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de gestelde pleegouder-pleegkindrelatie niet ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat ook niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres en referente zussen van elkaar zijn. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte afgezien van het maken van een belangenafweging. Gelet hierop kan het beroep van eiseres op de informatieberichten van verweerder ook niet slagen, nu hierin de wijze van toetsen aan het begrip “meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie” wordt toegelicht. Een toets
aan dit begrip kan pas plaatsvinden als de familierechtelijke relatie vaststaat. Tevens kan de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem6, niet slagen nu in dat geval de familierechtelijke relatie wel was aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Het voorgaande betekent dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde pleegouder-pleegkindrelatie niet aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft de mvv-aanvraag om die reden kunnen afwijzen.
15. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar, is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond.
16. Omdat eiseres terecht is opgekomen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.