Beoordeling door de rechtbank
Beschermenswaardig familieleven (artikel 8 van het EVRM)
9. Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de vraag of familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden.Van familieleven tussen volwassen naaste familieleden als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is volgens vaste rechtspraak van het EHRMsprake als tussen deze familieleden sprake is van "further elements of dependency involving more than normal emotional ties." In § 55 van het Senchishak-arrest heeft het EHRM overwogen dat de familieband tussen volwassen familieleden niet onder de “the protective scope” van artikel 8 van het EVRM valt tenzij sprake is van “additional factors of dependence, other than normal emotional ties.” Blijkens de rechtspraak van het EHRM zijn relevante factoren ter beantwoording van de vraag of sprake is van familieleven tussen naaste volwassen familieleden onder meer: de eventuele samenwoning, de mate van afhankelijkheid op één of meer terreinen, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
10. In de werkinstructie van verweerder (WI 2020/16, paragraaf 3.4) is over de beoordeling van beschermenswaardig familieleven tussen volwassen familieleden onder meer opgenomen:
“Bepaald moet worden of er tussen de gezinsleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst. Geen van deze factoren zijn op zichzelf of in combinatie per definitie voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Daarbij zullen steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.”
11. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte heeft beslist dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en eiseres. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres en referente sinds 1993 niet meer samenwonen, dat eiseres in het land van herkomst hulp ontvangt van haar buren en financiële steun krijgt van in ieder geval twee van haar kinderen. Verweerder heeft er ook op mogen wijzen dat niet is gebleken dat referente in de afgelopen jaren praktische zorg aan eiseres heeft verleend en dat ook niet is gebleken dar eiseres als gevolg van de scheiding met referente niet meer in staat zou zijn zich – met de hulp die zij nu ook al krijgt en/of met hulp van lokale organisaties – staande te houden in Marokko. De leeftijd van eiseres, het overlijden van haar echtgenoot en haar gezondheidsproblemen hebben niet tot een ander besluit hoeven leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Uit het voorgaande volgt al dat de familieband tussen eiseres en referente niet onder de beschermende reikwijdte valt van artikel 8 van het EVRM, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Om deze reden wordt niet meer toegekomen aan de vraag of wel of niet sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid.
13. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het ouderenbeleid, zoals dit voorheen gold, is afgeschaft sinds 1 oktober 2012. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo, dat zij stelt dat de basis van het destijds geldende ouderenbeleid gelegen is in het nu nog geldende artikel 13, onder c, van de Vw. Op basis hiervan wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning ingewilligd, indien klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. Daarbij zijn artikel 3.6ba van het Vb en paragraaf B11/2.5 van de Vc van toepassing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
14. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het ouderenbeleid niet meer van toepassing is en ook de andere bepalingen waar eiseres naar verwijst voor haar niet opgaan. Het gaat in deze zaak immers om een aanvraag voor een mvv en niet voor een verblijfsvergunning. Om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
Gestelde motiveringsgebreken/ het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel
15. Verweerder merkt in het verweerschrift op dat de Gezinsherenigingsrichtlijnvolgens hem niet van toepassing is op eiseres, omdat referente in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat de Gezinsherenigingsrichtlijn toch van toepassing is en dat dit zou blijken uit rechtspraak van de ABRvS.
16. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn deze richtlijn niet van toepassing is op gezinsleden van een burger van de Europese Unie. Dat verweerder hier niet of nauwelijks op in is gegaan, levert om deze reden geen motiveringsgebrek op.
17. De rechtbank overweegt verder dat de uitspraak waar de gemachtigde van eiseres ter zitting naar heeft verwezen (zie noot 11) in deze zaak niet opgaat. In die uitspraak had verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse wetgever bedoeld heeft te verzekeren dat gezinshereniging met een Nederlander als referent, een zuiver interne situatie, en gezinshereniging met een derdelander als referent, een door het Unierecht beheerste situatie, gelijk worden behandeld voor zover het gaat om de toepassing van het inburgeringsvereiste. De nu voorliggende procedure heeft echter geen betrekking op het inburgeringsvereiste. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
17. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de zitting ook een beroep gedaan op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.De ABRvS heeft overwogen (zie noot 12 r.o. 4.3): “
Uit het arrest Yön volgt dat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel vereist dat de regels voor de uitvoering van de verplichting voor een vreemdeling om vóór binnenkomst te beschikken over een visum, niet verder gaan dan noodzakelijk is om het daarmee nagestreefde doel te verwezenlijken. Onder bepaalde omstandigheden, waaronder een vanwege gezondheidsproblemen van een vreemdeling bijzondere afhankelijkheid van referent in combinatie met het feit dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet, kan volgens het Hof toepassing van dit visumvereiste in strijd zijn met dit beginsel.”De rechtbank overweegt dat deze casus niet vergelijkbaar is met de zaak van eiseres. De verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS gaat daarom niet op. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.