ECLI:NL:RBDHA:2022:10712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/5937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met betrekking tot emotionele afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eiseres, een 77-jarige vrouw van Marokkaanse nationaliteit. Eiseres had de mvv aangevraagd om als familie- of gezinslid bij haar dochter in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat er geen 'further elements of dependency' waren die de emotionele banden tussen eiseres en haar dochter overstegen. Eiseres had weliswaar gezondheidsproblemen en was weduwe, maar de rechtbank concludeerde dat zij niet exclusief afhankelijk was van haar dochter en dat er voldoende ondersteuning was vanuit haar omgeving in Marokko. De rechtbank verwierp ook het beroep op het ouderenbeleid, dat sinds 1 oktober 2012 was afgeschaft, en oordeelde dat de aanvraag voor de mvv terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier S. van den Broek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1944, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. Bosselaar-Modderkolk).

Procesverloop

Met het besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen.
Met het besluit van 15 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
Inleiding
2. Eiseres heeft een mvv aangevraagd om te verblijven als familie- of gezinslid bij haar dochter [A] (hierna: referente). [1] Deze aanvraag is met het primaire besluit afgewezen. Hier heeft eiseres tijdig bezwaar tegen gemaakt.
Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Volgens verweerder is niet gebleken van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder stelt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referente. [2] Er is geen aanleiding aan te nemen dat tussen eiseres en referente sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die uitstijgt boven de normale banden tussen ouders en hun meerderjarige kinderen. Hierbij heeft verweerder de door eiseres genoemde omstandigheden (77 jarige leeftijd, het zijn van weduwe en de gezondheidsklachten) in aanmerking genomen.
4. Niet gebleken is dat eiseres exclusief afhankelijk is van de hulp van referente en in het land van herkomst zonder haar persoonlijke zorg niet meer dagelijks zou kunnen functioneren. Het is ook niet gebleken dat eiseres aldaar geen beroep zou kunnen doen op familieleden of lokale hulporganisaties. Eiseres woont in het huis waar zij ook al met haar overleden echtgenoot woonde en niet in een verzorgingshuis. Zij heeft buren die haar helpen met de boodschappen, het huishouden, het betalen van rekeningen, het innemen van medicijnen en doktersbezoek. Zowel referente als dochter [B] bieden financiële ondersteuning aan eiseres. Niet valt in te zien waarom de ondersteuning door buren en de financiële bijdrage van referente en de andere dochter niet kan worden voortgezet. Daarbij heeft eiseres vijf andere kinderen die (financieel) voor haar kunnen zorgen.
5. Het beroep van eiseres op het ouderenbeleid faalt, omdat dit op 1 oktober 2012 is afgeschaft. In deze zaak is daarom terecht getoetst aan het beleid waarbij een ouder verblijf beoogt bij zijn/haar meerderjarige kind, zoals opgenomen in B7/3.8 van de Vc.
Beroepsgronden (in essentie weergegeven)
6. Het is voor eiseres onmogelijk geworden zich als alleenstaande oudere in Marokko te handhaven. Al haar kinderen wonen in het buitenland. Eiseres verkeert in een deplorabele toestand. Er is sprake van klemmende redenen van humanitaire aard, die maken dat een mvv moet worden toegekend. Daarnaast is er wel degelijk beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dit te beperkt opgevat. Zo volgt uit rechtspraak dat alle relevante elementen moeten worden meegewogen bij het beoordelen van het bestaan van ‘more than normal emotional ties’. Voor het bestaan hiervan kan onder meer financiële of materiële afhankelijkheid van belang zijn. [3] Daarbij valt niet op te maken dat sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid. [4]
7. Ook stelt eiseres dat aan het bestreden besluit motiveringsgebreken kleven. Zij heeft een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn [5] , waar door verweerder geen woord aan is gewijd. In artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn komt het proportionaliteitsbeginsel tot uitdrukking. Een weging hiervan is volgens eiseres achterwege gebleven.
8. Eiseres doet een (indirect) beroep op het ouderenbeleid. [6] Dit beleid had specifiek betrekking op alleenstaande ouderen van 65 jaar of ouder, die zich niet konden handhaven in het land van herkomst. Verweerder is dit beleid uit het oog verloren en heeft zich enkel gericht op de regels over gezinsleven. [7] Er is echter meer dan dat. Het ouderenbeleid bestaat weliswaar niet meer in de exacte vorm van vóór 1 oktober 2012, maar de grondslag nog wel. Het is een uitwerking van het nog bestaande artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Beoordeling door de rechtbank

Beschermenswaardig familieleven (artikel 8 van het EVRM)
9. Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de vraag of familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [8] Van familieleven tussen volwassen naaste familieleden als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is volgens vaste rechtspraak van het EHRM [9] sprake als tussen deze familieleden sprake is van "further elements of dependency involving more than normal emotional ties." In § 55 van het Senchishak-arrest heeft het EHRM overwogen dat de familieband tussen volwassen familieleden niet onder de “the protective scope” van artikel 8 van het EVRM valt tenzij sprake is van “additional factors of dependence, other than normal emotional ties.” Blijkens de rechtspraak van het EHRM zijn relevante factoren ter beantwoording van de vraag of sprake is van familieleven tussen naaste volwassen familieleden onder meer: de eventuele samenwoning, de mate van afhankelijkheid op één of meer terreinen, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
10. In de werkinstructie van verweerder (WI 2020/16, paragraaf 3.4) is over de beoordeling van beschermenswaardig familieleven tussen volwassen familieleden onder meer opgenomen:
“Bepaald moet worden of er tussen de gezinsleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst. Geen van deze factoren zijn op zichzelf of in combinatie per definitie voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Daarbij zullen steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.”
11. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte heeft beslist dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en eiseres. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres en referente sinds 1993 niet meer samenwonen, dat eiseres in het land van herkomst hulp ontvangt van haar buren en financiële steun krijgt van in ieder geval twee van haar kinderen. Verweerder heeft er ook op mogen wijzen dat niet is gebleken dat referente in de afgelopen jaren praktische zorg aan eiseres heeft verleend en dat ook niet is gebleken dar eiseres als gevolg van de scheiding met referente niet meer in staat zou zijn zich – met de hulp die zij nu ook al krijgt en/of met hulp van lokale organisaties – staande te houden in Marokko. De leeftijd van eiseres, het overlijden van haar echtgenoot en haar gezondheidsproblemen hebben niet tot een ander besluit hoeven leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Uit het voorgaande volgt al dat de familieband tussen eiseres en referente niet onder de beschermende reikwijdte valt van artikel 8 van het EVRM, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Om deze reden wordt niet meer toegekomen aan de vraag of wel of niet sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid.
Het ouderenbeleid
13. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het ouderenbeleid, zoals dit voorheen gold, is afgeschaft sinds 1 oktober 2012. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo, dat zij stelt dat de basis van het destijds geldende ouderenbeleid gelegen is in het nu nog geldende artikel 13, onder c, van de Vw. Op basis hiervan wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning ingewilligd, indien klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. Daarbij zijn artikel 3.6ba van het Vb en paragraaf B11/2.5 van de Vc van toepassing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
14. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het ouderenbeleid niet meer van toepassing is en ook de andere bepalingen waar eiseres naar verwijst voor haar niet opgaan. Het gaat in deze zaak immers om een aanvraag voor een mvv en niet voor een verblijfsvergunning. Om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
Gestelde motiveringsgebreken/ het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel
15. Verweerder merkt in het verweerschrift op dat de Gezinsherenigingsrichtlijn [10] volgens hem niet van toepassing is op eiseres, omdat referente in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat de Gezinsherenigingsrichtlijn toch van toepassing is en dat dit zou blijken uit rechtspraak van de ABRvS. [11]
16. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn deze richtlijn niet van toepassing is op gezinsleden van een burger van de Europese Unie. Dat verweerder hier niet of nauwelijks op in is gegaan, levert om deze reden geen motiveringsgebrek op.
17. De rechtbank overweegt verder dat de uitspraak waar de gemachtigde van eiseres ter zitting naar heeft verwezen (zie noot 11) in deze zaak niet opgaat. In die uitspraak had verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse wetgever bedoeld heeft te verzekeren dat gezinshereniging met een Nederlander als referent, een zuiver interne situatie, en gezinshereniging met een derdelander als referent, een door het Unierecht beheerste situatie, gelijk worden behandeld voor zover het gaat om de toepassing van het inburgeringsvereiste. De nu voorliggende procedure heeft echter geen betrekking op het inburgeringsvereiste. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
17. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de zitting ook een beroep gedaan op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. [12] De ABRvS heeft overwogen (zie noot 12 r.o. 4.3): “
Uit het arrest Yön volgt dat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel vereist dat de regels voor de uitvoering van de verplichting voor een vreemdeling om vóór binnenkomst te beschikken over een visum, niet verder gaan dan noodzakelijk is om het daarmee nagestreefde doel te verwezenlijken. Onder bepaalde omstandigheden, waaronder een vanwege gezondheidsproblemen van een vreemdeling bijzondere afhankelijkheid van referent in combinatie met het feit dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet, kan volgens het Hof toepassing van dit visumvereiste in strijd zijn met dit beginsel.”De rechtbank overweegt dat deze casus niet vergelijkbaar is met de zaak van eiseres. De verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS gaat daarom niet op. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is in het uitgesproken op 17 februari 2022 en bekendgemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.Verweerder verwijst naar B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003 r.o. 3.2.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 maart 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:2512 r.o. 5.
5.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003, inzake het recht op gezinshereniging.
6.Destijds (vóór 1 oktober 2012) opgenomen in artikel 3.25 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Zoals opgenomen in B7/3.8 Vc.
8.Zie bijv. de arresten van het EHRM van resp. 9 februari 2017 in de zaak van Mitzinger t. Duitsland (nr. 29762/10; ECLI:CE:ECHR:2017:0209JUD002976210; § 32), 17 april 2012 in de zaak van Kopf en Liberda t. Oostenrijk (nr.1598/06;ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806; §35) en 13 december 2007 in de zaak van Emonet e.a. t. Zwitserland (nr. 39051/03; ECLI:CE:ECHR:2007:1213JUD003905103; § 33).
9.Zie bijv. de arresten van het EHRM van 24 september 2007 in de zaak van Konstatinov t. Nederland (nr. 16351/03; ECLI:CE:ECHR:2007:0426JUD001635103; § 52) resp. 5 juli 2005 in de zaak van Üner t. Nederland (nr. 46410/99;ECLI:CE:ECHR:2005:0705JUD004641099; § 44).
10.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003, inzake het recht op gezinshereniging.
11.De gemachtigde van eiseres heeft gewezen op de uitspraak van de ABRvS van 7 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3897.
12.Hij heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.