Overwegingen
1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank treedt daarom niet in de beoordeling van het bestreden besluit op dit onderdeel.1 Eiser is in beroep slechts opgekomen tegen de weigering van verweerder om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
3. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij door verweerder na het uitbrengen van de zienswijze niet nader is gehoord. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat ambtshalve getoetst moet worden of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Door dat eerst in
1. Zie in dit verband artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
het bestreden besluit te doen, is eiser de kans ontnomen om daarover een zienswijze uit te brengen, waardoor hij in zijn belangen is geschaad, aldus eiser.
Is het beroep ontvankelijk?
4. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep niet ontvankelijk is. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat het pro forma beroepschrift van 26 januari 2022 slechts gericht is geweest tegen het gedeelte van het bestreden besluit waarbij verweerder de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen. Pas bij het indienen van de beroepsgronden op 3 februari 2022 heeft eiser aangevoerd dat hij zich richt tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de weigering van verweerder om hem ambtshalve een verblijfsvergunning op reguliere grond te verlenen. Volgens verweerder is het beroep tegen dit aspect van het bestreden besluit te laat aangevoerd.
Verweerder heeft aangevoerd dat het beroep ook niet ontvankelijk is, omdat eiser geen afschrift van het bestreden besluit heeft overgelegd. Dit terwijl de rechtbank hem bij brief van 27 januari 2022 de gelegenheid heeft geboden om dit verzuim te herstellen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Bij een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, beoordeelt verweerder ambtshalve of de aanvrager in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.2 Daarmee is de beoordeling van de verblijfsaanspraak op reguliere grond naar het oordeel van de rechtbank onderdeel geworden van het besluit op de asielaanvraag. Een pro forma beroep tegen dat besluit wordt dan geacht gericht te zijn tegen alle aspecten van dat besluit. Het is dan ook niet nodig dat de indiener van het beroep van meet af aan aangeeft dat hij tegen alle onderdelen van het besluit afzonderlijk wenst op te komen.
6. Op zich is juist dat eiser geen afschrift van het bestreden besluit heeft overgelegd. In de brief van 27 januari 2022 is eiser evenwel ook de mogelijkheid gegeven om het verzuim te herstellen door een omschrijving te geven van het besluit waartegen zijn beroep zicht richt. Die omschrijving heeft hij afdoende gegeven in de gronden van zijn beroep van 3 februari 2022, waarmee hij heeft voldaan aan de eisen die artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht aan het indienen van een beroepschrift stelt.
7. Uit 5. en 6. volgt dus dat er geen aanleiding is om het beroep van eiser niet- ontvankelijk te verklaren om de redenen als door verweerder aangevoerd.
Heeft eiser oneigenlijk gebruik gemaakt van de asielprocedure?
8. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiser in beroep niet inhoudelijk is opgekomen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder maakt daaruit op dat eiser geen prijs stelt op internationale bescherming. Aldus heeft eiser oneigenlijk gebruik gemaakt van de asielprocedure. Over de band van de asielprocedure heeft hij namelijk in feite slechts een beoordeling van zijn aanspraak op een reguliere verblijfsvergunning willen krijgen. Als eiser een reguliere verblijfsvergunning wenst, dan dient hij daarvoor een reguliere aanvraag in te dienen en leges te betalen.
2 Dit volgt uit het samenstel van artikel 3.6a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf C1/4.5 van de Vreemdelingencircula ire 2000.
9. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De omstandigheid dat eiser in feite berust in de beoordeling van zijn asielaanvraag, staat er niet aan in de weg dat hij in beroep kan komen tegen andere onderdelen van het bestreden besluit. Daar komt bij dat zijn kind nog niet was geboren op het moment dat hij zijn asielaanvraag indiende. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiser slechts gebruik heeft gemaakt van de asielprocedure om een “gratis” beoordeling van zijn aanspraak op een reguliere verblijfsvergunning in verband met zijn gezinsleven te verkrijgen.
Heeft verweerder de ambtshalve toetsing voldoende zorgvuldig voorbereid?
10. Tijdens het nader gehoor van 14 januari 2022 is eiser de vraag gesteld of er bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond waarvan hij in aanmerking dient te komen voor verblijf in Nederland. Eiser heeft hierop geantwoord: “alleen over mijn kind”. Verweerder heeft vervolgens gevraagd naar de nationaliteit van de moeder van het kind, waarop eiser heeft aangegeven dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft3. Tijdens dat gehoor heeft eiser een verklaring van geboorte, een geboorteakte en een akte van erkenning overgelegd. Verweerder heeft op 18 januari 2022 een voornemen uitgebracht. In dit voornemen is verweerder inhoudelijk niet ingegaan op hetgeen eiser tijdens het nader gehoor had verklaard en op de stukken die hij had ingebracht. In de zienswijze van
19 januari 2022 heeft eiser verweerder hierop gewezen. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd aangegeven waarom eiser niet in aanmerking komt voor een ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning op reguliere grond. Volgens verweerder heeft eiser namelijk niet aangetoond dat hij invulling heeft gegeven aan zijn vaderrol, zodat van persoonlijke banden met zijn kind niet is gebleken.
11. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder met betrekking tot de ambtshalve beoordeling van de aanspraak op een reguliere verblijfsvergunning een nieuw voornemen had moeten uitbrengen en dat verweerder hem dienaangaande aanvullend had moeten horen.
12. Deze beroepsgrond slaagt. Op basis van de zeer summiere verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor én van de stukken die hij had overgelegd, heeft verweerder de conclusie getrokken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gezinsleven uitoefent met zijn kind. Dat eiser aanvankelijk enige tijd van zijn vrijheid ontnomen is geweest en dat hij sindsdien dakloos is en geen inkomen heeft, is op zich echter onvoldoende steekhoudend om deze conclusie te kunnen dragen. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om eiser hieromtrent nader te bevragen, alvorens over te gaan tot het nemen van een besluit. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser op enig moment in de procedure zelf met de nodige (aanvullende) informatie had moeten komen. Het heeft namelijk primair op de weg van verweerder gelegen om eiser de gelegenheid te bieden om de relevante aspecten van zijn aanvraag naar voren te brengen en zo nodig daarop door te vragen, om zo kennis te kunnen nemen van feiten en omstandigheden die bij de beslissing op de aanvraag moeten worden betrokken. Verweerder heeft nagelaten, ondanks dat eiser in het nader gehoor afdoende aanknopingspunten daartoe had aangereikt.
13. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit leidt aan een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij ambtshalve getoetst is of eiser in aanmerking komt
voor een verblijfsvergunning op reguliere grond. Verweerder dient op dit onderdeel een nieuw besluit te nemen, in welk verband verweerder eiser ook nog zal moeten horen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. Om reden van efficiency ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder door middel van een bestuurlijke lus de gelegenheid te bieden om het geconstateerde gebrek te herstellen of om tot een andere wijze van finalisering over te gaan. Het bestreden besluit blijft voor het overige in stand. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder eiser niet uit Nederland mag verwijderen, totdat verweerder een nieuw besluit heeft genomen.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.