ECLI:NL:RBDHA:2022:1071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL 22 1081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Afghaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Afghaanse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.M.E. Disselkamp, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 februari 2022, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde mr. C.F. Wassenaar.

De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren, ondanks de argumenten van de eiser dat er een gebrek was in het voortraject en dat de toezegging om in vrijheid te worden gesteld niet was nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank weegt hierbij mee dat de eiser had aangegeven op illegale wijze naar Engeland te willen reizen en dat hij zich niet had gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het niet op de juiste wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit, gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1081

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Masshoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten.
2. Allereerst voert eiser aan dat zich een gebrek heeft voorgedaan in het voortraject en dat de maatregel van bewaring daarom onrechtmatig is.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de verbalisanten J.H.J. Vos en S.N. Jurhil aan eiser hebben meegedeeld dat hij in vrijheid zou worden gesteld om zelfstandig terug te keren naar Frankrijk. Nu eiser vervolgens toch in bewaring is gesteld, concludeert de rechtbank dat dit in strijd is met de toezegging aan eiser dat hij in vrijheid zou worden gesteld. Verweerder heeft ter zitting erkend dat deze toezegging ongelukkig is geweest en heeft gewezen op de belangenafweging die in deze gemaakt moet worden. Het gewicht dat met de geconstateerde onrechtmatigheid is gemoeid, dient daarbij te worden afgewogen tegen het belang dat is gediend met de maatregel.
4. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen het belang van de maatregel. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht dan wel een overdracht zal onttrekken, onder meer omdat eiser heeft aangegeven dat hij als doel had om op illegale wijze naar Engeland te reizen en omdat hij met zijn reisbewegingen tussen Frankrijk, België en Nederland heeft aangetoond naar goeddunken in te reizen in een Europees land en op eigen gelegenheid weer te vertrekken. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van verweerder uit te laten vallen. Het gebrek leidt dan ook niet tot opheffing van de maatregel.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3d en de lichte grond 4d. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware grond 3b, omdat hij zich nog binnen de vrije termijn van drie dagen om zich te melden bevond. Over de zware grond 3d stelt eiser dat verweerder ten onrechte bij zijn motivering heeft betrokken dat eiser geen contact wilde hebben met de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst. Daarnaast is van belang dat identiteitsgegevens niet nodig zijn voor een Dublinoverdracht. Eiser betwist ook de feitelijke juistheid van lichte grond 4d nu hij van zijn vader zo veel geld ontvangt als hij nodig heeft. Eiser betwist verder weliswaar niet de juistheid van de lichte grond 4a, maar stelt dat verweerder hierbij rekening diende te houden met het feit dat eiser een Dublinclaimant is en dat Dublinclaimanten zonder identiteitsbewijs kunnen worden overgedragen. Deze feitelijke omstandigheid kan dan ook niet gelden als een indicatie voor onttrekkingsgevaar. Tot slot bestrijdt eiser ook niet de lichte grond 4c, maar stelt eiser dat het feit dat hij niet in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven niet maakt dat sprake is van onttrekkingsgevaar.
7. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Niet is in geschil dat eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef of bij een doorlaatpost. Daarnaast blijkt uit de omstandigheden waaronder eiser is aangetroffen juist dat eiser de grenscontrole bewust wilde omzeilen en dat eiser niet van plan was zich te melden. Tijdens zijn verhoor heeft eiser ook verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om (op illegale wijze) naar Engeland te kunnen reizen en dat hij van vrienden had gehoord dat dit zou lukken door op een haventerrein in een vrachtwagen te stappen. Gelet hierop is de zware grond 3b terecht aan eiser tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook de zware grond 3d terecht ten grondslag gelegd aan de maatregel van bewaring. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten overgelegd om zijn identiteit of nationaliteit te staven. Ook heeft eiser geen stappen gezet om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder bij zijn motivering in dat verband kunnen betrekken dat eiser geen contact wilde opnemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land van herkomst. De enkele omstandigheid dat voor de overdracht aan Frankrijk geen identiteitsdocumenten zijn vereist, maakt dit niet anders, nu dit geen afbreuk doet aan de feitelijke juistheid van de vaststelling dat eiser geen inspanningen heeft verricht om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Verweerder heeft verder de lichte grond 4d terecht aan eiser tegengeworpen. De stelling dat eiser financieel wordt gesteund door zijn vader, slaagt niet. Bepalend is of eiser zelfstandig over voldoende middelen beschikt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gronden 3b, 3d, 4d en de overige niet betwiste gronden en de daarbij behorende motivering de maatregel van bewaring kunnen dragen. Uit deze gronden vloeit ook een significant risico voort dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat voor het overige tegen de lichte gronden 4a en 4c is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
9. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, nu uit het dossier niet blijkt dat verweerder handelingen heeft verricht die zijn gericht op zijn uitzetting.
10. Eiser is op 21 januari 2022 in bewaring gesteld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op 26 januari 2022 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden met eiser. Verder is op 1 februari 2022 een claimverzoek verstuurd aan de Franse autoriteiten. Verweerder heeft deze stukken tijdens de behandeling van deze zaak ter zitting (alsnog) toegevoegd aan het digitale dossier. Aan de hand van deze stukken ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Deze grond slaagt daarom niet.
11. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij van meet af aan heeft verklaard dat hij bereid was om terug te keren naar Frankrijk.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de belangenafweging en de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen andere afdoende, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat eiser in Vlaardingen is aangetroffen bij een vrachtwagen op een haventerrein en dat hij heeft verklaard dat hij op illegale wijze naar Engeland wilde reizen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij beëindiging van de maatregel inderdaad zelfstandig Nederland zal verlaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.