ECLI:NL:RBDHA:2022:10709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.17075 en NL21.17647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 20 VWEU in verband met afhankelijkheidsrelatie met kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Algerijnse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), omdat hij een afhankelijkheidsrelatie had met zijn Nederlandse kind. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die een Franse verblijfsvergunning had, niet kon aantonen dat de weigering van verblijf in Nederland zou leiden tot het gedwongen vertrek van zijn kind uit de EU. De rechtbank merkte op dat de eiser in Frankrijk kon verblijven en dat dit geen schending van de rechten van het kind met zich meebracht.

De rechtbank behandelde ook de beroepsgronden van de eiser, waaronder de stelling dat verweerder de hoorplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat verweerder op basis van het bezwaarschrift redelijkerwijs kon concluderen dat de bezwaren niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.17075 en NL21.17647
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 11 februari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna: eiser) voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 20 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) afgewezen.
In het besluit van 1 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17647, op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D. van Elp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. El Majdoubi. Daarnaast is referent verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Hij heeft op 22 juli 2020 een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU, vanwege zijn zoon [A] van twee jaar.
Reden van afwijzing
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van een verblijfsvergunning op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez1 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Eiser heeft namelijk een Franse verblijfsvergunning die geldig is tot 14 juli 2030. Nu hij verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat, hoeft eisers zoon het grondgebied van de Europese Unie (EU) niet te verlaten.
Artikel 20 VWEU en het arrest Chavez-Vilchez
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser voert verder aan dat verweerder in het bestreden besluit bij de beoordeling van de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn zoon onvoldoende is ingegaan op alle omstandigheden van het geval. Eiser wijst daarbij op het arrest K e.a.2. Daarnaast stelt eiser dat er onvoldoende gewicht is toegekend aan het belang van het kind in deze zaak, terwijl dat op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) een eerste overweging dient te vormen bij de besluitvorming. Verweerder had het belang van het kind moeten afzetten tegen het gedwongen worden naar Frankrijk te verhuizen om daar met zijn vader in contact te zijn. Het zich moeten vestigen in Frankrijk zou namelijk een aanzienlijke impact hebben op het leven van eisers zoon. Daarnaast zou eiser gedwongen worden om gescheiden te worden van zijn Nederlandse partner en stiefkinderen en dat zal ook zeer negatieve gevolgen hebben voor hen. Onder verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Den Haag van 16 september 20193 stelt eiser dat verweerder zich niet alleen kan beroepen op het gegeven dat eiser verblijfsrecht in Frankrijk heeft.
4. Het toetsingskader waar het in deze zaak over gaat volgt uit het arrest Chávez- Vilchez. Hierin is bepaald dat Nederlandse minderjarige kinderen recht hebben op omgang met hun buitenlandse ouder(s). De ouders die de daadwerkelijke zorg hebben over het kind en met wie het kind een afhankelijkheidsrelatie heeft, ontlenen een afgeleid verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU. Dit is alleen mogelijk als de weigering van verblijf aan de ouder tot gevolg zou hebben dat het Nederlandse kind gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van een verblijfsvergunning op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. Aangezien eiser in het bezit is van een Franse verblijfsvergunning, heeft de weigering van zijn verblijf in Nederland niet tot gevolg dat
1. H.C. Chavez-Vilchez e.a. t. Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank e.a., C‑133/15,
ECLI:EU:C:2017:354.
2 K.A. e.a. t. België, C-82/16, ECLI:EU:C:2018:308.
zijn zoon gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten. Eisers zoon kan namelijk mee met eiser naar Frankrijk, een lidstaat van de EU. Dat dit een aanzienlijke impact zou hebben op het leven van eiser en zijn zoon is begrijpelijk, maar maakt niet dat aan de voorwaarden van de aangevraagde verblijfsvergunning is voldaan. De uitspraak van rechtbank Den Haag waar eiser naar verwijst betreft een andere situatie, aangezien in die zaak de ouder zou moeten terugkeren naar het land van herkomst, dat zich buiten het grondgebied van de EU bevond. Dat wat ter zitting is aangevoerd over de daadwerkelijke zorg en de afhankelijkheidsrelatie maakt de conclusie ook niet anders, omdat eiser al niet voldoet aan onderdeel d.4 en het hier gaat om cumulatieve voorwaarden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De rechtbank merkt verder nog op dat er een beroepsprocedure in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aanhangig is. De beroepsgronden die in dat kader en ter zitting zijn aangevoerd kunnen in de huidige procedure niet beoordeeld worden, aangezien het hier gaat om een aanvraag toetsing EU recht.
Hoorplicht
7. Eiser voert tot slot aan dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in strijd met de hoorplicht. Verweerder heeft eisers bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard en had hem moeten laten horen door een ambtelijke hoorcommissie.
8. De rechtbank overweegt dat onder meer van het horen kan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit.5 Deze situatie doet zich hier voor. Op basis van het door eiser ingediende bezwaarschrift kon verweerder in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat eiser niet voldeed aan de vereisten van artikel 20 VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder heeft het bezwaar daarom kennelijk ongegrond mogen verklaren. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
4 In de zin van artikel B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5 Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2022 door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
17 februari 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.