ECLI:NL:RBDHA:2022:10703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21/3837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van een WIA-vervolguitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de voortzetting van haar WIA-vervolguitkering (VVU) per 1 februari 2021 beoordeeld. Eiseres, die lijdt aan klachten gerelateerd aan chemotherapie, betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 70,42%. De rechtbank onderzoekt of de besluiten van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zorgvuldig zijn genomen en of de rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de wettelijke eisen voldoen. Eiseres stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat haar klachten onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeert dat de rapportages zorgvuldig zijn opgesteld en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hebben betrokken. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet kan aantonen dat de vastgestelde arbeidsongeschiktheid niet correct is en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank bevestigt dat eiseres recht heeft op de VVU, die is vastgesteld op 50,75% van het minimumloon, en dat de eerdere besluiten van het UWV juist zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. Bakker),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de voortzetting van een WIA-vervolguitkering (VVU) per 1 februari 2021 op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 70,42 %.
1.2
Met het bestreden besluit van 28 mei 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 64,09 % naar 70,42 %.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2022 op zitting behandeld. De gemachtigden van partijen zijn verschenen.

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)

2.1
Wanneer iemand door ziekte is uitgevallen voor zijn werk, heeft hij na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de wachttijd) recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, als hij minimaal 35 % arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand vóór zijn ziekte verdiende (het maatmanloon), te vergelijken met het gemiddelde loon dat iemand met zijn ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen nog kan verdienen. Uit deze vergelijking blijkt voor hoeveel procent iemand door zijn ziekte in inkomen achteruit gaat. Dit percentage wordt de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd.
2.2
Iemand die meer dan 35 % arbeidsongeschikt is, heeft in eerste instantie recht op een loongerelateerde uitkering (LGU). De duur van de LGU is afhankelijk van hoe lang iemand in het verleden gewerkt heeft. Na de LGU heeft iemand recht op een loonaanvullingsuitkering (LAU). Er moet dan wel zijn voldaan aan de ‘inkomenseis’. De inkomenseis betekent dat iemand minimaal de helft verdient van wat die persoon nog met zijn ziekte zou kunnen verdienen. Personen die 80 % tot 100 % arbeidsongeschikt zijn, hoeven niet aan de inkomenseis te voldoen om een LAU te krijgen. Personen die 35 % tot 80 % arbeidsongeschikt zijn en niet aan de inkomenseis voldoen, krijgen na de LGU geen LAU, maar een VVU. De hoogte van een LAU bedraagt 70 % van het laatstverdiende loon. De hoogte van een VVU is, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, maximaal 50,75 % van het minimum loon.

Wat aan deze procedure vooraf ging

3.1
Eiseres werkte als medewerkster bezwaar voor 31,93 uur per week. Zij heeft zich ziek gemeld vanuit de situatie dat zij – na beëindiging van het dienstverband – een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Vanaf 9 maart 2015 heeft verweerder een LGU toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 67 %. Naar aanleiding van een herbeoordeling is het arbeidsongeschiktheidspercentage per 7 maart 2018 aangepast naar 68,08 %. De hoogte van de LGU bleef hetzelfde. Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 1 september 2020 niet meer in aanmerking komt voor een LAU maar een VVU naar een mate van arbeidsongeschiktheid tussen de
65 % en 80 %. De VVU bedraagt 50,75 % van het minimumloon (€ 1.680).
3.2
Van 11 september 2019 tot 11 september 2020 heeft eiseres als medewerker debiteuren administratie gewerkt voor 16 uren (2 x 8 uur) per week. Op 24 juni 2020 heeft zij zich voor 100 % ziek gemeld. Op 3 september 2020 heeft eiseres bij verweerder melding gemaakt van toegenomen klachten per 24 juni 2020. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan een herbeoordeling verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres.
4. Bij het primaire besluit van 25 november 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2021 wordt gewijzigd naar 64,09 %. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportages van de verzekeringsarts van 6 november 2020 en van de arbeidsdeskundige van 24 november 2020 ten grondslag gelegd. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid door de wijziging in de klasse 55 % tot 65 % valt, is de VVU verlaagd naar 42 % van het minimumloon.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 23 maart 2021 en van de arbeidsdeskundige B&B van 12 april 2021, het primaire besluit herzien en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid 70,42 % is. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft in de klasse van 65 % tot 80 %. Dit betekent dat eiseres toch recht blijft houden op 50,75 % van het minimumloon vanaf 1 februari 2021.

Het standpunt van eiseres in beroep

6.1
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertegen aan dat zij in het geheel niet kan werken en daarom recht heeft op een LAU. Eiseres wijst erop dat zij als gevolg van gevolgde chemotherapie klachten heeft die horen bij een zogenaamd ‘chemobrein’. Regelmatig ervaart zij hoofdpijn, vermoeidheid, en is zij overgevoelig voor drukte, felle lichten en harde geluiden. Het is voor haar onbegrijpelijk dat verweerder verwacht dat zij meer dan 30 uur per week kan werken terwijl het al niet ging bij 16 uur (2 x 8 uur) per week als medewerker debiteuren administratie. Eiseres vindt dat een urenbeperking van 20 uur moet worden aangenomen, zoals voor de herbeoordeling van maart 2018 van toepassing is. Rond dezelfde tijd is de hormoontherapie gestopt en sindsdien ervaart zij meer beperkingen.
6.2
Voorts voert eiseres aan dat er geen objectief onderzoek is gedaan. Er is selectief gekeken naar haar gezondheidsklachten en er is geen aanvullende (medische) informatie opgevraagd door de verzekeringsarts B&B. De door haar beschreven klachten en beperkingen tijdens de hoorzitting in bezwaar zijn niet of onvoldoende meegenomen bij de beoordeling door de verzekeringsarts.
6.3
Daarnaast zijn de geduide functies niet passend. Vanwege concentratieproblemen zijn de functies Medewerker publieke dienstverlening front office (SBC-code 553010) en Medewerker informatie en advies (SBC-code 315131) niet passend. De functie Productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) is niet passend vanwege de vereiste repeterende bewegingen die niet mogelijk zijn in verband met pijn/overbelasting. Ten aanzien van de aanvullend geselecteerde functie Medior soldering operator (SBC-code 111180) stelt eiseres dat zij zich zou moeten laten omscholen en dat is niet mogelijk met een chemobrein.

Het oordeel van de rechtbank

7. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft besloten dat eiseres op 1 februari 2021 voor 70,42 % arbeidsongeschikt is.
8. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
9. De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
9.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, eiseres gezien op het spreekuur op 5 november 2020 en psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Hij is daarbij ook ingegaan op de ervaren cognitieve stoornissen vanwege een ‘chemobrein’. Ook heeft de verzekeringsarts informatie van de specialisten betrokken.
9.2
De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd, eiseres gezien op de hoorzitting via een videogesprek op 2 maart 2021, het verslag van de tweede telefonische hoorzitting op 17 maart 2021 gelezen en de informatie van de behandelaars (huisarts, cardioloog, revalidatiearts, longarts en internist-oncoloog), verkregen tijdens de bezwaarprocedure, meegenomen in de beoordeling. De verzekeringsarts B&B zag geen aanleiding voor meer lichamelijk onderzoek gelet op de rapportage van de primaire verzekeringsarts en de aanwezige specialistische informatie. Hij geeft verder aan dat er voldoende, door de primaire verzekeringsarts opgevraagde, informatie van de behandelende sector aanwezig is. In zijn rapportage van 23 maart 2021 gaat de verzekeringsarts B&B in op alle in bezwaar en tijdens de hoorzittingen naar voren gebrachte gronden van eiseres.
9.3
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat alle geclaimde klachten en alle beschikbare informatie van de behandelaars zijn meegenomen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rapportages zijn inzichtelijk, uitgebreid gemotiveerd, bevatten geen tegenstrijdigheden en de conclusies zijn logisch. Daarbij komt dat eiseres in beroep niet heeft gesteld dat er beschikbare medische informatie ontbreekt. In beroep heeft eiseres ook geen aanvullende medische stukken overgelegd.
10. De verzekeringsartsen volgen eiseres niet in haar stelling dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank kan dit oordeel volgen. Van volledige arbeidsongeschiktheid is sprake als iemand duurzaam geen benutbare mogelijkheden heeft, zoals bedoeld in het Schattingsbesluit. Uit het dagverhaal, zoals door de verzekeringsarts is opgemaakt in zijn rapport van 6 november 2020, blijkt dat hiervan bij eiseres geen sprake is. Ze is niet opgenomen in een instelling of ziekenhuis, ze is niet bedlegerig en/of afhankelijk van anderen bij de activiteiten van het dagelijks leven (ADL). Ook is er geen sprake van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld waardoor zij zelf tot niets in staat is of voor haar (lichamelijke) verzorging geheel afhankelijk is van anderen.
11. Omdat eiseres op grond van het Schattingsbesluit niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft de verzekeringsarts terecht op 6 november 2020 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Volgens de verzekeringsarts is deze overeenkomstig de eerder opgestelde FML van 18 januari 2018, waarin forse beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts B&B heeft in de bezwaargronden en de ontvangen medische informatie geen aanleiding gezien om af te wijken van het primaire oordeel van de verzekeringsarts over de arbeidsbeperkingen van eiseres per 1 februari 2021. In zijn rapport van 23 maart 2021 concludeert de verzekeringsarts B&B dat niet is gebleken dat de klachten per 1 februari 2021 zijn toegenomen.
12. De verzekeringsartsen erkennen de klachten van eiseres, ook de klachten van het ‘chemobrein’. De FML is echter geen weergave van subjectief ervaren klachten, maar een weergave van naar objectief medische maatstaven vastgestelde beperkingen en mogelijkheden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiseres al een lange periode, ongeveer acht jaar, een mate van arbeidsongeschiktheid heeft van 70 % en dat er geen medische informatie is overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2021 meer is dan 70 %. Met de vermoeidheidsklachten die eiseres ervaart, is rekening gehouden door in de FML een urenbeperking van maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week aan te nemen. De urenbeperking is sinds de herbeoordeling van maart 2018 niet gewijzigd. Dat de medische situatie van eiseres per 1 februari 2021 dermate is gewijzigd dat een urenbeperking van 20 uur per week weer aan de orde zou moeten zijn, zoals voor maart 2018 van toepassing is, blijkt niet uit de stukken. Daarbij komt dat de urenbeperking van 20 uur in 2015 is gegeven vanwege energetische beperkingen in een periode dat eiseres nog hormoontherapie volgde. Daar is eiseres mee gestopt in 2018. Dat eiseres op 24 juni 2020 is uitgevallen bij een werkweek van 16 uur is onvoldoende om te twijfelen aan de gegeven urenbeperking van 30 uur. De verzekeringsarts heeft hierover opgemerkt dat de gewerkte uren van 2 x 8 uur niet conform de gegeven urenbeperking van maximaal 6 uur per dag is. De rechtbank volgt wat de verzekeringsarts B&B heeft gezegd en gaat uit van de door hem aangenomen beperkingen in de FML van 6 november 2020.
13. Nu de rechtbank geen twijfel heeft over de juistheid van de door de verzekeringsarts opgestelde FML ziet de rechtbank geen aanleiding om een onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren.
Arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
14. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport van 12 april 2021 gesteld dat eiseres niet geschikt is voor één van de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies; te weten die van Medewerker informatie en advies (SBC-code 315131) en heeft deze laten vervallen. Deze functie is niet passend in verband met een overschrijdende belasting op het aspect deadlines. De overige drie functies blijven passend.
15. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige rapportages van verweerder ook voldoen aan de in rechtsoverweging 8 genoemde vereisten. De arbeidsdeskundige B&B heeft gemotiveerd waarom eiseres in staat is om in de overige functies te werken. Bij de vraag of eiseres kan werken in de functies die de arbeidsdeskundige B&B voor haar heeft geselecteerd, gaat de rechtbank uit van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 6 november 2020. De rechtbank is niet gebleken dat de beperkingen, die zijn aangenomen in de FML, in deze functies worden overschreden.
Conclusie
16. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiseres voor 70,42 % arbeidsongeschikt is. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.