In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te maken met een besluit van de staatssecretaris dat haar aanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit, dat op 28 oktober 2021 was genomen, werd door de eiseres bestreden, waarna zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting vond plaats op 25 november 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er op dezelfde dag ook een uitspraak zou worden gedaan in een aanverwante zaak (NL21.17110). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, verwijzend naar de uitkomst van de bodemzaak. Desondanks heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die de eiseres had gemaakt, vastgesteld op € 759,-.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter, mr. W. Anker, heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J. de Winter.