ECLI:NL:RBDHA:2022:10645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.335 en NL22.340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese vreemdeling met betrekking tot maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Albanese vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.W. Koevoets, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 15 december 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd, alsook de maatregel van bewaring had ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet is verschenen op de zitting, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde D. Berben.

De rechtbank overwoog dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod rechtmatig waren, ondanks de stelling van de vreemdeling dat het land van terugkeer niet was vermeld. De rechtbank concludeerde dat uit het gehoor bleek dat het terugkeerbesluit betrekking had op Albanië, en dat de rechtsbescherming van de vreemdeling niet in gevaar was geweest. De rechtbank oordeelde verder dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, aangezien de vreemdeling als inklimmer was aangetroffen en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de bewaring was opgeheven en er geen onrechtmatigheid was vastgesteld in de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de besluiten van de Staatssecretaris. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.335 en NL22.340
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod en tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 december 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1994] .
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, odmat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Uit de niet betwiste gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd en de bijbehorende motivering blijkt dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Land van terugkeer
4. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod onrechtmatig is genomen, omdat het land van terugkeer niet is vermeld. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 juni 20211. Daarin is overwogen dat het terugkeerbesluit het land van terugkeer moet bevatten, om voor de vreemdeling mogelijk te maken eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan zo goed mogelijk naar voren te brengen.
5. Verweerder verwijst in dit verband naar pagina 4 van het gehoor voor het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 15 december 2021, waarin staat vermeld:
“(…). V: Gaat u meewerken aan uw terugkeer naar Albanië? A: Waarmee ga ik terug.
V: U heeft op 20 november 2021 een terugkeerbesluit ontvangen om binnen 28 dagen de Europese Unie, EER en Zwitserland te verlaten. Heeft u hieraan voldaan?
A: Nee, ik heb dat niet gedaan.
V: Waarom heeft u dat niet gedaan?
A: Omdat ik geen geld had om terug te gaan.
V: Heeft u iemand om hulp gevraagd om te helpen bij uw terugkeer? A: Nee. Heb ik niet gedaan.
V: Zijn er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden waarom ik zou moeten afzien van het opleggen van het terugkeerbesluit en/of het Inreisverbod, dan wel de duur van het inreisverbod verkorten?
A: Nee.
V: Ik leg u bij deze een terugkeerbesluit van 0 dagen op en een inreisverbod van 2 jaar. Dit betekend dat u zo snel als mogelijk de Europese Unie moet verlaten en dat u 2 jaar niet meer
terug mag komen naar de Europese Unie, EER en Zwitserland. Begrijpt u dit? A: Oke.(…)”
6. De rechtbank oordeelt dat uit dit gehoor ondubbelzinnig blijkt dat het terugkeerbesluit ziet op terugkeer naar Albanië. Het was voor eiser dus duidelijk naar welk land hij moest terugkeren. De rechtsbescherming van eiser is op dit punt dan ook niet in gevaar geweest.2 Deze beroepsgrond slaagt niet.
2 De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3629.
Gevaar voor openbare orde
7. Eiser voert aan dat verweerder er in deze zaak rekening mee had moeten houden dat eiser geen gevaar is voor de openbare orde. Uit het gehoor voorafgaande aan het terugkeerbesluit van 15 december 2021, blijkt namelijk dat eiser spijt heeft van zijn reis en dat hij graag zo spoedig mogelijk terug wenst te keren.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser is als inklimmer aangetroffen. Hij heeft geprobeerd illegaal naar het Verenigd Koninkrijk te reizen. Uit de zware en lichte gronden die ten grondslag liggen aan het terugkeerbesluit kan dan ook worden geconcludeerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Inreisverbod
9. Eiser voert aan dat in het geval van een overtreding van de vrije termijn met niet meer dan 90 dagen, een inreisverbod van ten hoogste één jaar wordt opgelegd. Als verweerder meent dat het dossier voldoende aanleiding geeft voor het inreisverbod voor de duur van twee jaar, dan had dat ook tot uitdrukking moeten komen in het besluit. Hierbij wijst eiser erop dat het inreisverbod ingrijpend is, omdat Albanië wordt omringd door EU- landen.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het Vb volgt dat een inreisverbod in beginsel wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste twee jaar.3 Dat sprake is van een overtreding van de vrije termijn wordt niet gevolgd, omdat eiser voornemens was illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 20184, waaruit – kort gezegd – volgt dat de vrije termijn niet aanvangt wanneer een vreemdeling voornemens is om illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. Verder heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom het inreisverbod zou moeten worden verkort. De beroepsgrond van eiser kan daarom niet slagen.
Ten aanzien van de maatregel van bewaring
11. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Staandehouding
12. Eiser voert aan dat zijn strafrechtelijke aanhouding een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding was. Er was geen sprake van een strafbaar feit op heterdaad en er is ook geen strafzaak tegen eiser. Omdat er evident geen sprake was van een strafrechtelijke heterdaadsituatie, had getoetst moeten worden of er sprake was van feiten en
3 Artikel 66a, eerste lid, van de Vw.
4 ECLI:NL:RVS:2018:1911, rechtsoverweging 5.2.
omstandigheden die leiden tot een vermoeden van illegaal verblijf. Dit is niet gedaan, daarom is de staandehouding onrechtmatig.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Het proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2021 beschrijft dat het terrein waar eiser is aangetroffen van de openbare weg is afgescheiden door middel van hekken met schrikdraad, dat het hek is voorzien van borden met daarop de vermelding ‘Verbod toegang, artikel 461 Wetboek van Strafrecht’ en dat het terrein toegankelijk is via de ingang waar beveiligers controleren wie het terrein opkomt. Dit proces-verbaal vermeldt de namen van de personen die op het terrein zijn aangetroffen, waaronder de naam van eiser. Op pagina twee van dit proces-verbaal is onder anderen te lezen dat eiser is aangehouden ter zake van het overtreden van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht.
14. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande voldoende dat er sprake is geweest van een strafrechtelijke aanhouding op heterdaad. Daarom is geen sprake van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
15. De gronden van de maatregel van bewaring zijn dezelfde als die van het terugkeerbesluit. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond. De besluiten blijven in stand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over het beroep tegen de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.