ECLI:NL:RBDHA:2022:10644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.338 en NL22.343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese vreemdeling met maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.338 en NL22.343. Eiser, een Albanese vreemdeling, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Dit besluit, dat op 15 december 2021 is genomen, houdt in dat eiser Nederland moet verlaten en dat hij voor twee jaar niet mag terugkeren. Tevens is er een maatregel van bewaring opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft zijn beroep tegen deze besluiten ingediend, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht.

Tijdens de zitting op 17 januari 2022 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat het land van terugkeer niet is vermeld. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit duidelijk naar Albanië verwijst, waardoor eiser voldoende geïnformeerd was over zijn situatie. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde, maar de rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, gezien zijn eerdere pogingen om illegaal naar het Verenigd Koninkrijk te reizen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beroepen ongegrond zijn en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.338 en NL22.343
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod en tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 december 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1995] .
Ten aanzien van het terugkeerbesluit
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Uit de niet betwiste gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd en de bijbehorende motivering blijkt dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Land van terugkeer
4. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod onrechtmatig is genomen, omdat het land van terugkeer niet is vermeld. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 juni 2021.1 Daarin is overwogen dat het terugkeerbesluit het land van terugkeer moet bevatten, om voor de vreemdeling mogelijk te maken eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan zo goed mogelijk naar voren te brengen.
5. Verweerder verwijst in dit verband naar pagina 2 van het gehoor voor het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 15 december 2021, waarin staat vermeld:
“(…). Een terugkeer besluit betekent dat u direct (dus binnen de gestelde termijn van 0 dagen) terug moet keren naar uw land van herkomst, in uw geval Albanië, dan wel moet vertrekken naar enig ander land buiten Nederland, de EU, EER en Zwitserland waar uw toelating is gewaarborgd.
Thans kan u uw zienswijze hierop geven.
Op grond van (bijzondere) individuele omstandigheden kan van het opleggen van een inreisverbod worden afgezien, of de duur daarvan kan worden verkort.
Het is aan u om dergelijke omstandigheden aan te voeren en u wordt daarvoor nu in gelegenheid gesteld.
De vreemdeling is erop gewezen dat daar waar "de Europese Unie" is genoemd in volledigheid
Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland wordt bedoeld.
V: Is de aan u verstrekte informatie duidelijk en wilt u hier eventueel nog iets op zeggen? . A: Ja is goed.(…).”
6. De rechtbank oordeelt dat uit dit gehoor ondubbelzinnig blijkt dat het terugkeerbesluit ziet op terugkeer naar Albanië. Het was voor eiser dus duidelijk naar welk
land hij moest terugkeren. De rechtsbescherming van eiser is op dit punt dan ook niet in gevaar geweest.2 Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gevaar voor openbare orde
7. Eiser voert aan dat verweerder er in deze zaak rekening mee had moeten houden dat eiser geen gevaar is voor de openbare orde. Uit het gehoor voorafgaande aan het terugkeerbesluit van 15 december 2021, blijkt namelijk dat eiser spijt heeft van zijn reis en dat hij graag zo spoedig mogelijk terug wenst te keren.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser is als inklimmer aangetroffen. Hij heeft geprobeerd illegaal naar het Verenigd Koninkrijk te reizen. Uit de zware en lichte gronden die ten grondslag liggen aan het terugkeerbesluit kan dan ook worden geconcludeerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Inreisverbod
9. Eiser voert aan dat in het geval van een overtreding van de vrije termijn met niet meer dan 90 dagen, een inreisverbod van ten hoogste één jaar wordt opgelegd. Als verweerder meent dat het dossier voldoende aanleiding geeft voor het inreisverbod voor de duur van twee jaar, dan had dat ook tot uitdrukking moeten komen in het besluit. Hierbij wijst eiser erop dat het inreisverbod ingrijpend is, omdat Albanië wordt omringd door EU- landen.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het Vb volgt dat een inreisverbod in beginsel wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste twee jaar.3 Dat sprake is van een overtreding van de vrije termijn wordt niet gevolgd, omdat eiser voornemens was illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 20184, waaruit – kort gezegd – volgt dat de vrije termijn niet aanvangt wanneer een vreemdeling voornemens is om illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. Verder heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom het inreisverbod zou moeten worden verkort. De beroepsgrond van eiser kan daarom niet slagen.
Ten aanzien van de maatregel van bewaring
11. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2 De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3629.
3 Artikel 66a, eerste lid, van de Vw.
4 ECLI:NL:RVS:2018:1911, rechtsoverweging 5.2.
Staandehouding
12. Eiser voert aan dat zijn strafrechtelijke aanhouding een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding was. Er was geen sprake van een strafbaar feit op heterdaad en er is ook geen strafzaak tegen eiser. Omdat er evident geen sprake was van een strafrechtelijke heterdaadsituatie, had getoetst moeten worden of er sprake was van feiten en omstandigheden die leiden tot een vermoeden van illegaal verblijf. Dit is niet gedaan, daarom is de staandehouding onrechtmatig.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Het proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2021 beschrijft dat het terrein waar eiser is aangetroffen van de openbare weg is afgescheiden door middel van hekken met schrikdraad, dat het hek is voorzien van borden met daarop de vermelding ‘Verbod toegang, artikel 461 Wetboek van Strafrecht’ en dat het terrein toegankelijk is via de ingang waar beveiligers controleren wie het terrein opkomt. Dit proces-verbaal vermeldt de namen van de personen die op het terrein zijn aangetroffen, waaronder de naam van eiser. Op pagina twee van dit proces-verbaal is onder anderen te lezen dat eiser is aangehouden ter zake van het overtreden van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht.
14. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande voldoende dat er sprake is geweest van een strafrechtelijke aanhouding op heterdaad. Daarom is geen sprake van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
15. De gronden van de maatregel van bewaring zijn dezelfde als die van het terugkeerbesluit. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond. De besluiten blijven in stand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over het beroep tegen de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het beroep tegen het terugkeerbesluit en het
inreisverbod gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.