In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een Guinese vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 8 februari 2022, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, Y. Rikken, en een tolk, O. Diallo. De gemachtigde van de Staatssecretaris nam deel via Skype.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de samenhangende zaak NL22.1007, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. De rechtbank heeft in die zaak uitspraak gedaan op het beroep van verzoekster, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing van de voorzieningenrechter is dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sari, en is op dezelfde dag bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.