ECLI:NL:RBDHA:2022:10637
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan andere lidstaat
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was genomen op 23 september 2022, op grond van de Vreemdelingenwet 2000, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de asielaanvraag niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kon worden behandeld. De rechter weegt het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om de verzoeker eerder over te dragen aan de andere lidstaat. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat het bestreden besluit werd geschorst en de verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mocht afwachten.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 759,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.