ECLI:NL:RBDHA:2022:10601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 20/5196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De eiser had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend voor de periode van 23 juli 2018 tot 24 september 2018, welke door verweerder was afgewezen in een primair besluit van 25 oktober 2019. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 25 juni 2020 gehandhaafd, waarop de eiser beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die zijn herhaalde aanvraag om bijstandsuitkering konden onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat de aanvraag van eiser op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de relevante periode behoefte had aan bijstand, en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: V.P. Valten).

Procesverloop

In het besluit van 25 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandskering op grond van de Participatiewet (Pw) voor de periode van 23 juli 2018 tot 24 september 2018 afgewezen.
In het besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 op zitting behandeld middels een beeldverbinding. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Eiser is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 23 juli 2018 heeft eiser bij de balie burgerzaken een briefadres aangevraagd in de gemeente Delft. Eiser heeft vervolgens op 26 juli 2018 tijdens een afspraak met een consulent van de Jongerenacademie een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. In het meldingsformulier van de Jongerenacademie is over het gesprek op 26 juli 2018 het volgende opgenomen:
“Betrokkene meldt zich voor een uitkering maar wil niet in de daklozenopvang verblijven. Hij geeft aan bij vrienden/kennissen te verblijven o.a. in [plaats 1] en [plaats 2]. Hij heeft de uitkering toch niet nodig omdat hij momenteel in de criminaliteit zit en zichzelf financieel wel redt. Hij wil daarom het aanbod van een combinatieafspraak bij het daklozenloket en de jongerenacademie op 01-08-2018 (10:00/12:00) niet accepteren. Betrokkene nog mijn contactgegevens aangeboden indien hij zich zou bedenken. Hij gaf aan eigenwijs te zijn en zijn eigen plan te trekken. Betrokkene is weggelopen zonder zich te melden. Geen meldingsformulier ingevuld.”
1.2
In het besluit van 31 oktober 2018 heeft verweerder aan eiser vanaf 24 september 2018 een bijstandsuitkering toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
1.3
Op 18 oktober 2019 heeft eiser verweerder verzocht om hem over de periode van 23 juli 2018 tot 24 september 2018 met terugwerkende kracht alsnog een bijstandsuitkering toe te kennen.
2. In het primaire besluit heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat achteraf niet kan worden vastgesteld dat eiser gedurende de periode van 23 juli 2018 tot 24 september 2018 niet heeft kunnen overleven. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften, die beslissing gehandhaafd, maar de juridische grondslag van de beslissing gewijzigd. De aanvraag wordt afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aanvraag van 18 oktober 2019 een herhaalde aanvraag is waaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Ook is volgens verweerder niet gebleken van bijzondere omstandigheden die – in afwijking van de hoofdregel van artikel 44 van de Pw – nopen tot bijstandverlening met terugwerkende kracht en heeft eiser bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij zich in de periode van 23 juli 2018 tot 24 september 2018 in bijstandsbehoevende omstandigheden heeft bevonden.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij heeft verklaard geen bijstandsuitkering nodig te hebben, omdat hij een inkomen uit criminele betrekkingen zou genereren. Eiser heeft alleen aangegeven dat als verweerder de bijstandsaanvraag niet toekent, hij daarom genoodzaakt zou zijn het criminele pad op te gaan.
3.1
De te beoordelen periode loopt van 23 juli 2018 tot 24 september 2018.
3.2
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan zijn herhaalde aanvraag om een bijstandsuitkering ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mocht die aanvraag daarom afwijzen met verwijzing naar het besluit van 31 oktober 2018. Voor zover verweerder de aanvraag van eiser ook inhoudelijk heeft beoordeeld, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode behoefte had aan bijstand.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.