ECLI:NL:RBDHA:2022:10600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/624689 / JE RK 22-236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in de afgelopen periode is achteruitgegaan of in zijn ontwikkeling is gestagneerd, omdat er nog steeds geen persoonlijkheidsonderzoek heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid over de benodigde hulpverlening. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de minderjarige de dupe is van trage besluitvorming over de financiering, wachtlijstproblematiek en een gecertificeerde instelling die haar regievoerende taak niet ten volle kan uitvoeren. De kinderrechter heeft de gemeente aangespoord om goed samen te werken met de betrokken jeugdbeschermer, zodat de minderjarige niet de dupe wordt van zijn inschrijving in de ene gemeente, terwijl hij in een andere gemeente verblijft op basis van een machtiging uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling over de ontwikkeling van [minderjarige] gehoord, evenals de teleurstelling van de moeder over het gebrek aan passende behandeling. Ondanks de instemming van de moeder met de verlenging van de machtiging, heeft zij haar frustratie geuit over de lange wachttijden voor de benodigde behandeling. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige] en het gebrek aan duidelijkheid over de benodigde hulpverlening.

De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen van 13 oktober 2022 tot 13 april 2023, in overeenstemming met de duur van de ondertoezichtstelling. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 14 oktober 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/624689 / JE RK 22-236
Datum uitspraak: 10 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 4 februari 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Bij beschikking van 31 maart 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 13 april 2022 tot 13 april 2023, alsmede de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 13 april 2022 tot 13 oktober 2022.
Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 13 april 2022;
- de schriftelijke update van 2 oktober 2022 van de zijde van de gecertificeerde instelling.
Op 10 oktober is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder.
[minderjarige] is voorafgaand aan de zitting ook in raadkamer gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt nog tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de komende periode van zes maanden. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er bestaan nog zorgen in de ontwikkeling van [minderjarige] vanwege zijn emotieregulatie en het gebruik van middelen (blowen). [minderjarige] gaat op dit moment drie keer per week naar school en zal op korte termijn starten met dagbesteding. Er zal daar gewerkt worden aan het ontwikkelen van vaardigheden om naar school te kunnen en te kunnen functioneren in de maatschappij. Zoals ook bij de vorige zitting is besproken, is de huidige behandelgroep niet de juiste plek voor [minderjarige] , maar om overgeplaatst te kunnen worden naar een gezinshuis dient eerst behandeling te worden ingezet. [minderjarige] staat nog steeds op een wachtlijst voor een persoonlijkheidsonderzoek, maar vanuit de gemeente komt de financiering vooralsnog niet rond. Dit maakt dat nog steeds niet duidelijk is welke behandeling passend is en wat [minderjarige] nodig heeft om tot een goede ontwikkeling te komen. De jeugdbeschermer ervaart dat de gemeente de gecertificeerde instelling onvoldoende betrekt bij haar besluitvorming over het persoonlijkheidsonderzoek en loopt daarnaast tegen wachtlijsten aan. [minderjarige] heeft echter behandeling nodig en er is nog geen zicht op een passende vervolgplek. Gelet op het voorgaande acht de gecertificeerde instelling een verlenging nog noodzakelijk.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte. De moeder heeft daarbij wel aangegeven dat zij zich teleurgesteld voelt, omdat passende behandeling voor [minderjarige] al ruim vier jaar op zich laat wachten en [minderjarige] daardoor achteruit gaat in zijn ontwikkeling. De moeder heeft inmiddels ook op eigen initiatief contact opgenomen met de gemeente om een persoonlijkheidsonderzoek op te laten starten en een coach betrokken te laten raken. Dit heeft echter tot op heden niets opgeleverd, omdat de financiering kennelijk nog niet rond komt. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het woonplaatsbeginsel. [minderjarige] staat nog steeds bij de moeder ingeschreven volgens het BRP-register, wat betekent dat de gemeente waar de moeder woonachtig is verantwoordelijk is voor de financiering. De moeder is wanhopig en ten einde raad. De moeder hoopt dat in de komende periode een persoonlijkheidsonderzoek kan worden afgenomen om daarna passende behandeling in te zetten.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
[minderjarige] is in de afgelopen periode, als hij al niet achteruit is gegaan in zijn ontwikkeling, in elk geval gestagneerd in zijn ontwikkeling. Dat is zorgelijk en natuurlijk volstrekt in strijd met de bedoeling van het inzetten van jeugdbeschermingsmaatregelen. Die strekken er immers toe dat het beter gaat met een kind en niet dat de ontwikkeling stagneert.
Het is bovendien ook onbegrijpelijk omdat alle betrokken hulpverleners, de moeder, en de door de rechtbank aangewezen jeugdbeschermer het eens zijn, gezamenlijk een richting voor [minderjarige] ontwikkeling zien en daarop vol en gemotiveerd willen inzetten.
Doordat het persoonlijkheidsonderzoek nog steeds niet is gestart, is nog niet duidelijk welke hulpverlening [minderjarige] in het vervolg nodig heeft. Daarbij verblijft [minderjarige] nog steeds op [verblijfplaats] , terwijl bij de vorige zitting al gebleken is dat dit geen passende plek is voor [minderjarige] . Hij kan echter pas worden overgeplaatst als hij de juiste behandeling heeft gehad.
Zo dreigt [minderjarige] de dupe te worden van trage besluitvorming over de financiering (die kennelijk te maken heeft met het woonplaatsbeginsel), wachtlijstproblematiek en het gegeven dat de gecertificeerde instelling daardoor niet ten volle haar regievoerende taak kan uitvoeren. De kinderrechter verwacht dat de gemeente goed zal gaan samenwerken met de door de jeugdbeschermer aan wie door de kinderrechter is opgedragen de ondertoezichtstelling uit te voeren. [minderjarige] mag er niet de dupe van worden dat hij in de ene gemeente is ingeschreven, maar in een andere gemeente in een voorziening voor jeugdzorg verblijft, op grond van een machtiging uithuisplaatsing.
[minderjarige] zit al met al, ook zes maanden na de vorige beslissing, nog steeds op een verkeerde plek en dreigt door de lange duur van dit alles ook nog eens zijn motivatie te verliezen.
Positief is dat [minderjarige] inmiddels driemaal per week naar school gaat en op korte termijn gestart zal worden met dagbesteding. Vanuit de dagbesteding zal gewerkt worden aan het ontwikkelen van vaardigheden. De kinderrechter acht het daarom toch van belang dat de huidige plaatsing wordt gecontinueerd en in de komende periode voortvarend te werk wordt gegaan om duidelijkheid te creëren over de toekomst van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande wordt het verzoek toegewezen als verzocht.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 13 oktober 2022 tot 13 april 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.