ECLI:NL:RBDHA:2022:10599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/635585 / JE RK 22-1992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over opvoedbesluit en thuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de moeder een geschil voorgelegd aan de kinderrechter op basis van artikel 1:262b BW, met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind. De kinderrechter oordeelt dat de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, vrijstaat om een standpunt te formuleren over het perspectief van de minderjarige, maar dat dit niet in de weg mag staan van een nader onderzoek naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing. De kinderrechter draagt de gecertificeerde instelling op om de moeder aan te melden voor een diagnostisch onderzoek en een moeder-kind-huis, met de nadruk dat de moeder onvoorwaardelijk moet meewerken.

De feiten van de zaak tonen aan dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag, maar dat de minderjarige momenteel in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft eerder beslissingen genomen die de ondertoezichtstelling en de uit huis plaatsing van de minderjarige regelen. De moeder heeft verzocht om ondersteuning bij het aanvragen van hulpverlening en het onderzoeken van de mogelijkheden voor een thuisplaatsing, omdat zij van mening is dat het Pedagogisch Opvoedbesluit van de gecertificeerde instelling haar kansen op een thuisplaatsing belemmert.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is tussen de moeder en de gecertificeerde instelling over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter benadrukt het belang van rechtsbescherming voor de moeder en de minderjarige, en besluit dat er een tweesporenbeleid moet worden gevoerd, waarbij zowel het Pedagogisch Opvoedbesluit als de mogelijkheden voor een thuisplaatsing in overweging worden genomen. De kinderrechter draagt de gecertificeerde instelling op om de moeder te ondersteunen in het proces en om de nodige stappen te ondernemen voor het diagnostisch onderzoek en de aanmelding bij een moeder-kind-huis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/635585 / JE RK 22-1992
Datum uitspraak: 10 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek ex artikel 1:262b BW geschillenregeling

in de zaak naar aanleiding van het op 23 september 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum, gevestigd in Den Haag,
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het e-mailbericht van 6 oktober van de zijde van de advocaat, inhoudende het bericht van een verpleegkundige van Parnassia.
Op 10 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Feiten

- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 januari 2022 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 3 februari 2022 tot 3 februari 2023, alsmede machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 februari 2022 tot 3 augustus 2022.
- Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 7 juli 2022 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 augustus 2022 tot 3 februari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.

Verzoek en verweer

De moeder heeft aan de kinderrechter een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het verzoek van de moeder strekt ertoe te bepalen dat het Pedagogisch Opvoedbesluit van de gecertificeerde instelling aan de mogelijkheden van een thuisplaatsing niet in de weg mag staan. De hulpverlening die nodig is voor een onderzoek naar een thuisplaatsing, te weten in ieder geval ondersteuning bij het aanvragen van een diagnostisch onderzoek, aanmelding bij een moeder-kind-huis, het versterken van de opvoedvaardigheden van de moeder en passende hulpverlening voor de moeder, dient per direct te worden ingezet. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het volgende aan het verzoek ten grondslag. Op 31 augustus 2022 heeft de gecertificeerde instelling een beslissing genomen met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Uit het Pedagogisch Opvoedbesluit blijkt dat de gecertificeerde instelling niet meer voornemens is te werken aan een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Zij zal een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming (Raad). De moeder is het niet eens met het Pedagogisch Opvoedbesluit. De gecertificeerde instelling mag een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel doen, maar dat betekent niet dat in de tussentijd niet meer gewerkt hoeft te worden aan een thuisplaatsing. Daarmee loopt de gecertificeerde instelling vooruit op wat de Raad zal concluderen. De advocaat van de moeder stelt dan ook dat de gecertificeerde instelling alsnog de moeder dient te ondersteunen om de juiste hulpverlening in te zetten en de mogelijkheden van een thuisplaatsing te onderzoeken. Daarbij benadrukt de advocaat van de moeder dat omwille van de tijd een diagnostisch onderzoek parallel moet lopen naast de andere vormen van hulpverlening. De moeder heeft het gevoel dat zij geen kans heeft gekregen om te laten zien dat zij in staat is de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De moeder staat open voor een diagnostisch onderzoek en heeft inmiddels een IQ-test gedaan. Zij wil alles doen om voor [minderjarige] te kunnen zorgen, maar heeft daarbij de ondersteuning van de gecertificeerde instelling nodig: om vragen voor het diagnostisch onderzoek te formuleren, om aangemeld te kunnen worden voor een dergelijk onderzoek en voor het moeder-kind-huis. Concluderend stelt de moeder zich op het standpunt dat het Pedagogisch Opvoedbesluit niet in de weg mag staan aan onderzoek naar een thuisplaatsing en het inzetten van daarvoor vereiste hulpverlening.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven dat het perspectief van [minderjarige] duidelijk is en dat dit ook al bij de zitting van 7 juli 2022 is besproken. In het afgelopen jaar is veel geprobeerd, maar de gecertificeerde instelling is steeds op tegenwerking van de moeder gestuit. De moeder stond niet open voor een diagnostisch onderzoek en tijdens de bezoekmomenten wordt gezien dat [minderjarige] erg van slag is in het bijzijn van de moeder. Daar komt bij dat [minderjarige] een zeer jonge baby is en dat de gecertificeerde instelling de aanvaardbare termijn al heeft opgerekt tot een jaar, terwijl dit in eerste instantie een half jaar was. Dit maakt dat de gecertificeerde instelling tot dit Pedagogisch Opvoedbesluit is gekomen. De gecertificeerde instelling stelt zich dan ook op het standpunt dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Voor een onderzoek naar de mogelijkheden tot thuisplaatsing van [minderjarige] is het volgens de gecertificeerde instelling te laat.

Beoordeling

De kinderrechter is van oordeel dat het gegeven dat de gecertificeerde instelling een opvoedbesluit heeft genomen met de strekking dat het perspectief niet langer bij de moeder ligt, er niet aan in de weg staat dat dit besluit in het kader van de geschillenregeling aan het oordeel van de rechter kan worden voorgelegd. Het onderhavige besluit is immers een beslissing die de uitvoering van de ondertoezichtstelling direct raakt. De ondertoezichtstelling is op 7 juli 2022 nog verlengd.
Hoewel uit de wetsgeschiedenis niet expliciet blijkt of de geschillenregeling bedoeld is om een opvoedbesluit aan de rechter voor te leggen, is dat ook niet expliciet uitgesloten. Omdat het besluit ingrijpende en onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt, vindt de kinderrechter – uit het oogpunt van rechtsbescherming – dat het besluit, althans de gevolgen daarvan voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, in het kader van de geschillenregeling aan haar kan worden voorgelegd.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Zij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
De kinderrechter heeft een vergelijk tussen de betrokkenen beproefd, maar stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is. In dat kader is aan de gecertificeerde instelling ter zitting voorgelegd of er voorlopig in ieder geval geen sprake moet zijn van een tweesporenbeleid, namelijk ook nog inzetten op de door moeder gewenste diagnostiek en hulpverlening, om zo een gedegen afweging over het perspectief van [minderjarige] te kunnen maken. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat anders te zien. Daarbij is met name aangegeven dat de aanvaardbare termijn in het geding is.
De kinderrechter acht de volgende beslissing in het belang van [minderjarige] wenselijk.
Hoewel het de gecertificeerde instelling vrij staat om een standpunt te formuleren over het perspectief van [minderjarige] , mag het Pedagogisch Opvoedbesluit op dit moment nader onderzoek naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing niet in de weg staan. Het staat de gecertificeerde instelling vrij een opvoedbesluit te nemen en een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel bij de Raad in te dienen. Daar staat echter tegenover dat nog onlangs is geoordeeld dat het perspectief vooralsnog bij de moeder ligt, zoals bij beschikking van 7 juli 2022 is bepaald. In die beschikking is ook aangegeven dat de moeder mee zal moeten werken aan een diagnostisch onderzoek, mede om onderzoek te doen naar een moeder-kindhuisplaatsing. Door het opvoedbesluit nu als een voldongen feit te presenteren, en aan te geven dat niet meer ingezet wordt op diagnostisch onderzoek, wordt echter te zeer vooruit gelopen op de uitkomst van het nog in te stellen raadsonderzoek.
Dan dreigt er een situatie te ontstaan waarin getwist kan worden over de vraag of de noeder nog een eerlijke kans heeft gehad. In het kader van rechtsbescherming voor de moeder is dat een ongewenste gang van zaken.
De kinderrechter merkt daarbij op dat tijdens de zitting van 7 juli 2022 ook is besproken dat er een diagnostisch onderzoek moest plaatsvinden om vanuit daar passende hulpverlening in te zetten. Als dit onderzoek niet plaatsvindt, zal de discussie hierover bij een eventuele zitting met betrekking tot een gezagsbeëindiging weer aan de orde komen. Dat wordt dan een herhaling van zetten. Het is daarom van belang dat er wél nog een tweesporenbeleid wordt gevoerd.
De kinderrechter draagt de gecertificeerde instelling dan ook op – in samenspraak met wat de moeder zelf al heeft georganiseerd – de moeder aan te melden voor een diagnostisch onderzoek. Daarbij dienen de onderzoeksvragen van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de opvoedvaardigheden van de moeder en de behoeften van [minderjarige] te worden voorgelegd. Ter terechtzitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven deze vragen ook te kunnen formuleren. De kinderrechter verwacht dat dat dan ook gebeurt.
Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat de moeder wordt aangemeld bij een moeder-kind-huis, met de kanttekening dat dat moet gebeuren om geen tijd te verliezen.
De moeder dient zich te realiseren dat met aanmelding niet wordt vooruitgelopen op de vraag of opname zinvol of wenselijk. Of de plaatsing daar mogelijk en haalbaar is, zal mede afhangen van de uitkomsten van het nu met spoed af te nemen diagnostisch onderzoek.
Ook acht de kinderrechter het wenselijk dat de moeder zelf ook de beschikking krijgt over de verslagen van de bezoekmomenten met [minderjarige] . Van de moeder wordt verwacht dat zij heel duidelijk en onvoorwaardelijk gaat meewerken aan het diagnostisch onderzoek en aan eventueel in te zetten hulpverlening.
Ten slotte merkt de kinderrechter nog op dat met deze beslissing niet inhoudelijk wordt vooruitgelopen op het perspectief van [minderjarige] .
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat de moeder alsnog wordt aangemeld voor een diagnostisch onderzoek en van de gecertificeerde instelling hulp krijgt bij het formuleren van de onderzoeksvragen voor een diagnostisch onderzoek, die moeten zijn gericht op haar opvoedvaardigheden en mogelijkheden in relatie tot [minderjarige] , dat zij alvast wordt aangemeld voor een moeder-kind-huis en/of andere hulpverlening en dat zij de beschikking krijgt over de verslagen van de bezoekmomenten met [minderjarige] .
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 14 oktober 2022 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders als griffier.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.