ECLI:NL:RBDHA:2022:10593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 20/6500 en AWB 20/5171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van familieleven en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres, een 87-jarige Iraanse vrouw met langdurig verblijfsrecht in Italië, had een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als familie- of gezinslid van haar dochter. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de afhankelijkheid van haar dochter niet meer dan gebruikelijk was. Eiseres voerde aan dat haar medische toestand en haar leeftijd bijzondere omstandigheden vormden die vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigden, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/6500 en AWB 20/5171
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 3 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Procesverloop

In het besluit van 10 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 18 september 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ (referent) afgewezen.
In het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak stond gepland op de zitting van 1 februari 2021, maar verweerder heeft op 28 januari 2021 een verzoek om aanhouding gedaan om nader onderzoek te (laten) verrichten naar de medische omstandigheden van eiseres. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder is verschenen mevrouw [A] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1933 en heeft de Iraanse nationaliteit. Ze heeft een langdurig verblijfsrecht in Italië en heeft daar naar eigen zeggen meer dan twintig jaar verbleven. Haar Italiaanse verblijfsdocument is geldig tot 6 november 2030. De zoon van eiseres verblijft ook in Italië en haar dochter in Nederland.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). [1] Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat niet is aangetoond of gebleken dat het vanwege haar gezondheidstoestand onverantwoord is om te reizen. [2] Haar uitzetting is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat er volgens verweerder geen sprake is van familieleven in de zin van dat artikel. De familieband tussen eiseres en referent is namelijk niet aangetoond en er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie [3] .
Vrijstelling mvv-vereiste
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zij in feite wel langdurig ingezetene is van de EU. Eiseres heeft namelijk feitelijk al twintig jaar verblijfsrecht in Italië gehad en dat is nogmaals met tien jaar verlengd. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom het langdurig verblijfsrecht van eiseres in Italië niet maakt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid en onder h, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van ‘een langdurig ingezetene uit een andere EU-lidstaat’ niet afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. De definitie van langdurig ingezetene blijkt uit artikel 1, onder 6° van de Vw: houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
5. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij houder is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Het enkele feit dat zij langdurig verblijfsrecht heeft in Italië maakt niet dat zij onder de definitie van langdurig ingezetene valt. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de status van eiseres niet gelijkgesteld kan worden aan die van een EU langdurig ingezetene. In het bestreden besluit heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat de vrijstellingsgrond waar eiseres een beroep op doet, geldt voor personen die rechten ontlenen aan EU-wetgeving. Eiseres heeft een verblijfsvergunning op grond van Italiaans nationaal recht en daarom wordt zij niet vrijgesteld van het mvv-vereiste. De beroepsgrond slaagt niet.

BMA advies

6. Eiseres voert aan dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid onder c, van de Vreemdelingenwet. Eiseres stelt dat zij ernstig ziek is en verwijst hierbij naar een verklaring van haar huisarts.
7. De rechtbank stelt vast dat het Bureau Medische Advisering (BMA) zowel op 20 juli 2020 als op 23 juni 2021 een nota heeft uitgebracht waarmee de adviesaanvraag met betrekking tot de medische toestand van eiseres niet-inhoudelijk is afgedaan. De reden hiervoor is dat het BMA beide keren heeft geconcludeerd dat er onvoldoende medische informatie aanwezig was om tot een zorgvuldig medisch advies te komen. De rechtbank oordeelt dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat het BMA onvoldoende medische informatie van de behandelaars van eiseres heeft ontvangen. Dit geldt temeer omdat eiseres ter zitting heeft gesteld dat zij door de behandelaars was geïnformeerd over het feit dat de stukken wel waren opgestuurd naar het BMA. Zij heeft dit echter niet op enig moment voorafgaand aan de zitting naar voren gebracht en ze heeft ook geen enkel stuk ingediend ter onderbouwing van deze stelling. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet vast is komen te staan dat het voor eiseres, gezien haar gezondheidstoestand, onverantwoord zou zijn om te reizen. Eiseres heeft verder nog een aantal medische stukken ingediend ter onderbouwing van haar slechte medische gesteldheid. De rechtbank stelt vast dat uit deze stukken echter vooral blijkt dat zij last heeft van een chronische blaasontsteking, maar dat hiermee onvoldoende wordt onderbouwd dat eiseres zodanig ernstig ziek is dat ze niet kan reizen. Eiseres is dan ook terecht niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.

8 EVRM

8. Eiseres voert aan dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM [4] en dat het vasthouden aan het mvv-vereiste in haar geval in strijd met dat artikel is. Eiseres heeft de familierechtelijke relatie tussen haar en haar dochter aangetoond door van hun beide de geboorteaktes te overleggen. Verweerder had, gelet op de leeftijd en medische situatie van eiseres, Bureau Documenten moeten verzoeken om de aktes te onderzoeken op echtheid. Daarnaast heeft eiseres verzocht om DNA onderzoek, maar dat heeft verweerder niet uitgevoerd. Verder voert eiseres aan dat er tussen haar en haar dochter sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid, aangezien zij zonder haar dochter niet kan functioneren. Eiseres kan namelijk niet zelfstandig bewegen en heeft hulp van haar dochter nodig met onder andere het bezoeken van de arts, eten en drinken, wassen en het behandelen van haar wonden. De dochter van eiseres betaalt daarnaast ook voor al haar medicatie. Niemand anders dan haar dochter kan voor eiseres zorgen, omdat ze niet met artsen en verpleegsters kan communiceren aangezien ze alleen Farsi spreekt. Daarnaast kan zij niet worden verzorgd door haar zoon, omdat zij zich enkel bij haar dochter vrij voelt.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat voor het aantonen van de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar dochter een gelegaliseerde geboorteakte nodig is. Eiseres heeft niet aangetoond dat het onmogelijk is om aan dit document te komen. Er was daarom geen aanleiding voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de echtheid van de niet-gelegaliseerde geboorteaktes of een DNA onderzoek te laten uitvoeren.
10. Als wel wordt uitgegaan van een aangetoonde familieband tussen eiseres en haar dochter, dan leidt dit volgens de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. Aangezien het een ouder en een meerderjarig kind betreft in deze zaak, moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid om familieleven in de zin van artikel 8 EVRM aan te nemen. [5] Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat er sprake is van een dergelijke meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en haar dochter. Uit de overgelegde medische stukken is niet gebleken dat eiseres voor de gestelde verzorging exclusief afhankelijk is van haar dochter. Hierbij is van belang dat eiseres rechtmatig verblijf heeft in Italië en dat haar zoon en schoondochter in Italië wonen. Daarnaast heeft zij niet aangetoond dat er in Italië geen derden zijn zoals thuiszorg of andere instanties die in haar zorg kunnen voorzien. De stelling dat zij zich enkel vrij voelt bij haar dochter is geen reden om aan te nemen dat zij niet verzorgd kan worden door anderen. Ook het feit dat zij stelt niet verzorgd te kunnen worden door haar schoondochter of in een instantie omdat zij alleen Farsi spreekt volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiseres voldoende meegenomen in de motivering van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
11. Eiseres voert aan dat zij op grond van de hardheidsclausule moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zij verwijst hierbij naar de uitspraken K. en A. [6] en Yön [7] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 maart 2019 [8] . Er is sprake van bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden, aangezien eiseres de leeftijd van 87 jaar heeft bereikt en referent haar enige dochter is. Eiseres heeft daarnaast ernstige medische klachten en een bewegingsbeperking en zij spreekt geen andere taal dan Farsi. Bovendien is het voor eiseres onmogelijk om zelf een mvv aan te vragen, omdat zij niet in staat is om de administratieve handelingen te verrichten. Tot slot kan zij vanwege haar gezondheidstoestand niet reizen en overigens is de Nederlandse ambassade in Teheran of Italië momenteel dicht vanwege Corona. Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld of het, gelet op deze feiten en omstandigheden, onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste, indien eiseres daarnaast aan alle materiele vereisten zou voldoen.
12. De rechtbank oordeelt als volgt. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 29 maart 2019 overwogen dat bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden die een vreemdeling aanvoert ‘in combinatie met de omstandigheid dat die vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet’ ertoe kan leiden dat het verder zou gaan dan noodzakelijk is indien de staatssecretaris vast zou houden aan het mvv-vereiste. [9] In de onderhavige zaak is echter niet gebleken dat eiseres voldoet aan de materiële vereisten van een aanvraag op basis van gezinshereniging. Zoals in 9. en 10. overwogen is de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar moeder namelijk niet aangetoond en is er geen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit heeft verweerder ook beoordeeld en gemotiveerd in het bestreden besluit. Hierin verschilt de zaak van eiseres ook met de zaken waar zij naar verwijst. In alle drie die zaken ging het namelijk om getrouwde echtparen, waarbij wel sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en waarbij er alleen niet was voldaan aan het mvv-vereiste. Het beroep van eiseres op de uitspraken van het HvJ en van de ABRvS slaagt daarom niet. Verweerder hoefde haar niet vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending hoorplicht
13. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder haar bezwaar ten onrechte heeft afgewezen zonder haar eerst te horen.
14. De rechtbank overweegt dat onder meer van het horen kan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. [10] Deze situatie doet zich hier voor. Op basis van het door eiseres ingediende bezwaarschrift kon verweerder in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat zij nog altijd niet aan de voorwaarden voldeed van de aangevraagde verblijfsvergunning. Verweerder heeft het bezwaar daarom kennelijk ongegrond mogen verklaren. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Gezien de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 3 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 3.71, lid 2, onder l en lid 3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
6.ECLI:EU:C:2015:453.
7.ECLI:EU:C:2018:632.
9.Zie rechtsoverweging 4.5.
10.Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)