ECLI:NL:RBDHA:2022:10578
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Jalouqa, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, afgewezen bij besluit van 2 december 2021. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om uitzetting tijdens de bezwaarprocedure te voorkomen.
Verweerder verklaarde het bezwaar van verzoeker op 7 maart 2022 niet-ontvankelijk. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien verzoeker beroep had ingesteld tegen het besluit van 7 maart 2022, werd het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens vastgesteld dat in een andere zaak, AWB 22/1920, het beroep ongegrond was verklaard. Om deze reden werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt op 7 oktober 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.