ECLI:NL:RBDHA:2022:10524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/599554 / HA ZA 20-903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksvermogensregime met internationaal karakter en toepassing van Burkinese wetgeving

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man die in Burkina Faso zijn gehuwd. De vrouw, eiseres in conventie, vordert onder andere dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door Burkinese wetgeving, specifiek het 'régime des biens communs'. De man, gedaagde in conventie, heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder het overleggen van belastingaangiften en het vergoeden van kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van Europese verordeningen en dat het Burkinese recht van toepassing is, aangezien het huwelijk daar is gesloten en de partijen daar hebben gewoond. De rechtbank heeft de feiten van de zaak in detail behandeld, waaronder de eigendomsverhoudingen van onroerend goed in Burkina Faso en de verdeling van activa en passiva. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen, inclusief de verdeling van de gemeenschappelijke woning en de verplichting van de man om bepaalde bedragen aan de vrouw te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in echtscheidingszaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/599554 / HA ZA 20-903
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats 1] , Niger,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.R. van Maas de Bie te Helmond,
tegen
[de man]te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. V.A.D. Enters te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 september 2020, met producties 1 tot en met 41;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 21;
  • het tussenvonnis van 10 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende eiswijziging, met producties 42 tot en met 58;
  • het B8-formulier van de zijde van de vrouw van 30 december 2021, met producties 59 tot en met 94;
  • de ambtshalve beschikking van deze rechtbank van 16 februari 2022, waarin een datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het B8-formulier van de zijde van de vrouw van 28 februari 2022, met daarbij gevoegd producties 95 tot en met 99;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt en op 29 maart 2022 aan hen verstuurd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld binnen twee weken opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Bij brief van 26 april 2022 heeft de vrouw van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de door de vrouw gemaakte opmerkingen voor zover de inhoud daarvan van feitelijke aard is en geen nieuwe stellingen betreft.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1998 met elkaar gehuwd te Burkina Faso en zij zijn daar gaan wonen. Uit het huwelijk zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren.
2.2.
Ten tijde van de huwelijkssluiting had de vrouw de Nederlandse nationaliteit, de man had de Burkinese nationaliteit. De vrouw heeft bij het aangaan van het huwelijk (ook) de Burkinese nationaliteit verkregen. De man is in 2003 genaturaliseerd tot Nederlander. De man en de vrouw hebben nu beiden (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Vanwege het [werk] van de vrouw voor [de werkgever van de vrouw] hebben partijen gedurende het huwelijk in verschillende landen gewoond, waaronder Burkina Faso, Mali, Rwanda, Nederland en Israël.
2.4.
Gedurende het huwelijk hebben partijen onroerend goed in Burkina Faso in gezamenlijke eigendom verkregen. Het betreft een woning in [plaats 3] en (in ieder geval) één kavel in [plaats 4] .
2.5.
In 2012 hebben partijen de gemeenschappelijke eigendom van een appartement aan de [adres 1] verkregen. Op dit appartement rustte per 31 december 2016 (nog) een hypothecaire geldlening van € 223.834,27 waarvoor partijen zich beiden hoofdelijk als schuldenaar hebben verbonden.
2.6.
Op 27 september 2016 heeft de vrouw een verzoekschrift strekkende tot echtscheiding met nevenvorderingen ingediend bij de rechtbank Den Haag.
2.7.
Bij exploot van 5 oktober 2016 heeft de deurwaarder voornoemd verzoekschrift openbaar betekend en per aangetekende post verstuurd aan het bij hem bekende laatste adres van de man in Mali.
2.8.
Bij brief van 5 oktober 2016 heeft de Malinese advocaat [de Malinese advocaat] zich als gemachtigde van de man gemeld bij de (vorige) advocaat van de vrouw. In de brief heeft [de Malinese advocaat] (onder meer) gerefereerd aan de echtscheidingsprocedure.
2.9.
Bij brief van 25 november 2016 heeft [de Malinese advocaat] namens de man aan [de werkgever van de vrouw] te Mali (de werkgever van de vrouw) geschreven dat de man bezwaar maakt tegen het door [de werkgever van de vrouw] bij brief van 22 november 2016 gedane verzoek aan hem om de [de Woning] in Mali te verlaten vanwege de door de vrouw aangevangen echtscheidingsprocedure in Nederland.
2.10.
Bij brief van 3 januari 2017 heeft het Arrondissementsparket te Den Haag (de vorige advocaat van) de vrouw bericht dat het niet is gelukt voornoemd verzoekschrift uit te reiken aan de man. Bij de brief is gevoegd een e-mailbericht van 12 november 2016 afkomstig van een medewerker van [de werkgever van de vrouw] in Mali waarin deze medewerker heeft geschreven dat hij (of zij) op 8 november 2016 ter [standplaats werk] persoonlijk contact heeft gehad met de man en dat hij (of zij) bij die gelegenheid de gerechtelijke stukken aan de man heeft willen overhandigen onder het geven van een toelichting, wat de man heeft geweigerd.
2.11.
De werkgever van de vrouw is in Mali een gerechtelijke procedure gestart jegens de man, waarin uithuiszetting van de man uit de [de Woning] te Mali is gevorderd. De man is in deze procedure bijgestaan door [de Malinese advocaat] .
2.12.
Op 7 maart 2017 is namens de man bij deze rechtbank een verzoek tot voorlopige voorziening – voor de duur van de echtscheidingsprocedure - ingediend, waarin onder meer staat dat de man kennis heeft genomen van het echtscheidingsverzoek van de vrouw. Op 4 april 2017 heeft deze rechtbank de vrouw bericht dat de man zijn verzoek had ingetrokken.
2.13.
Bij beschikking van 8 juni 2017 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 3 januari 2018 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
2.14.
Blijkens een exploot van een deurwaarder in Mali heeft de voorzieningenrechter aldaar bij vonnis van 11 januari 2019 uithuiszetting van de man uit de [de Woning] te Mali bevolen.
2.15.
Op 16 april 2019 heeft een deurwaarder in Mali de uithuiszetting van de man aangezegd en hem bevolen de [de Woning] in Mali binnen 72 uur te verlaten.
2.16.
Blijkens een ‘
proces-verbal de constat, d’inventaire et d’enlevement de biens’ heeft een deurwaarder op 21 mei 2019 op verzoek van de werkgever van de vrouw in aanwezigheid van de man de woning in Mali bezocht en een inventaris van de inboedel opgesteld.
2.17.
De man woont sinds december 2019 in de gemeenschappelijke woning in [plaats 2] , alwaar hij zich op [dag inschrijving] 2020 heeft laten inschrijven. De vrouw woont in Niger.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
De vrouw vordert, na twee eiswijzigingen, voor zover mogelijk samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. verklaart voor recht dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Burkinees recht van toepassing is en dat partijen zijn gehuwd in het ‘régime des biens communs’ volgens Burkinees recht;
II.
primairde man veroordeelt om binnen 30 dagen na afgifte van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom inzage te geven in de omvang van de vermogensbestanddelen die hij onder zich heeft, waarbij hij in ieder geval het volgende in het geding brengt:
a) Nederlandse belastingaangiften over 2016 tot en met 2019;
b) Burkinese en/of Malinese belastingaangiften over 2016 tot en met 2019;
c) jaaropgave of saldo-overzicht van zijn Nederlandse rekeningen per 8 november 2016, per eind 2016 en eind 2017;
d) jaaropgave of saldo-overzicht van alle wereldwijde bankrekeningen per 8 november 2016, per eind 2016 en eind 2017;
e) eigendomsbewijs en kadastrale uittreksels van de Burkinese onroerende goederen van partijen in [plaats 3] en [plaats 4] ;
f) jaarstukken van het bedrijf dan wel bedrijven van de man over 2016, 2017, 2018 en 2019;
g) huurcontract met huurders van het onroerend goed in [plaats 3] , Burkina Faso;
h) afschriften van de ontvangen huur vanaf november 2016 en;
subsidiair
de man veroordeelt om binnen 30 dagen na afgifte van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom mee te werken aan een beschrijving van de tot de gemeenschap behorende boedelbestanddelen;
III. de man veroordeelt om binnen 30 dagen na afgifte van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom volledige rekening en verantwoording af te leggen over de tijd dat hij het beheer over de vermogensbestanddelen die hij onder zich heeft dan wel had, heeft gevoerd en;
IV. ter zake de gemeenschap de verdeling daarvan vast te stellen volgens par. 5-6 van de ‘Opstelling vermogen & Verdeling’ van de vrouw, waarbij zij zich het recht voorbehoudt een nader voorstel in het geding te brengen zodra het vermogen van de man bekend is en in het kader van de vast te stellen verdeling:
bepaalt dat de woning aan de [adres 1] , Nederland, kadastraal bekend gemeente ’ [Gemeente] , [Gemeente] , complexaanduiding [nummer] , [appartementsindex nummer] via een onafhankelijke MFN makelaar aan een derde wordt verkocht en dat partijen beiden hun medewerking dienen te verlenen aan verkoop van de woning, waarbij de vrouw drie onafhankelijke makelaars zal aanwijzen, waaruit de man binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis een keuze zal maken. Geen van partijen zal zelf rechtstreeks contact hebben met de makelaar, het contact verloopt via de advocaten:
met bevel aan de man om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis de nodige medewerking te verlenen en toegang te verschaffen aan de makelaar en potentiële kopers in de woning te [plaats 2] , onder verbeurte van een dwangsom voor elke keer dat hij daaraan niet voldoet van € 1.500 per keer met een maximum van € 250.000;
met machtiging van de vrouw indien de man zijn medewerking onthoudt, namens hem een verkoopovereenkomst op te stellen en te ondertekenen met betrekking tot de woning te [plaats 2] voor een nader te bepalen prijs;
met veroordeling van de man om binnen 2 dagen na betekening van een in deze op te stellen verkoopovereenkomst zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan derden;
met bepaling dat indien de hiervoor genoemde termijn is verstreken zonder dat de man zijn medewerking heeft verleend aan het opmaken van de vereiste notariële akte, dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken van die akte(n) vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man in de notariële akte, waarbij de rechtbank tevens bepaalt dat de aldus opgemaakte leveringsakte rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven;
V. de man veroordeelt om binnen 15 dagen na afgifte van dit vonnis dan wel een termijn in goede justitie te bepalen, een bedrag van € PM wegens overbedeling aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na aanschrijving van dit vonnis is voldaan tot de dag der algehele voldoening;
VI. de man veroordeelt om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € PM voor de ontvangen huur van de woning in Burkina Faso over het tijdvak november 2016 tot en met het moment dat de woning niet langer gezamenlijk eigendom is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de man de huur heeft ontvangen dan wel vanaf de eerst mogelijke dag in goede justitie te bepalen tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. bepaalt dat de vrouw een vordering op de gemeenschap heeft ter hoogte van
€ 60.006,93 dan wel met veroordeling van de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 30.003,46 en dat in beide gevallen de vrouw vanaf februari / maart / april 2020 een vordering heeft van € PM totdat de woning aan een derde is verkocht en geleverd, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de inleidende dagvaarding is uitgebracht dan wel een datum in goede justitie te bepalen tot de dag der algehele voldoening;
VIII. de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 7.204,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van uitbrengen van de dagvaarding dan wel een datum in goede justitie te bepalen tot de dag der algehele voldoening;
IX. bepaalt dat de kosten van tenuitvoerlegging van het hierboven gevorderde voor rekening van de man komen, voor zover deze door hem worden veroorzaakt;
X. de man veroordeelt in de werkelijke proceskosten € PM althans de kosten van partijen te compenseren, te vermeerderen met rente indien betaling binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis uitblijft;
XI. de man veroordeelt mee te werken inzake de verstrekking van de gegevens van de pensioenfondsen aan de vrouw en bij het informeren van de pensioenfondsen over de echtscheiding van partijen en het aan de vrouw toekomende deel van het pensioen van de vrouw.
3.2.
De vrouw legt aan de vordering ten grondslag dat zij de onverdeeldheid van de gemeenschap niet langer wil laten voortduren. De vrouw vordert verdeling bij helfte van de activa en passiva die volgens het ‘régime des biens communs’ conform het Burkinese recht in de gemeenschap vallen, overeenkomstig een door haar opgesteld overzicht. Het overzicht is niet compleet, omdat de vrouw onbekend is met de vermogenspositie van de man per peildatum 8 november 2016. De man moet informatie verstrekken om de omvang van de gemeenschap te kunnen bepalen. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning te [plaats 2] en moeten beiden in de kosten van deze woning bijdragen. De vrouw heeft alle aan deze woning verbonden lasten voldaan en de man moet de helft hiervan nog aan haar voldoen. Ten aanzien van het onroerend goed te Burkina Faso is de vrouw in bewijsnood, nu zij in Burkina Faso geen (kadastrale) eigendomsinformatie kan verkrijgen.
3.3.
De man concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen van de vrouw en voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
De man vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de vrouw veroordeelt:
I. afschriften van haar belastingaangiften en -aanslagen over de jaren 2017 tot en met 2020 te overleggen;
II. een overzicht te overleggen van de saldi van haar bankrekeningen op de peildatum 9 september 2020;
III. medewerking te verlenen aan de taxatie van de gezamenlijke woning te [plaats 2] door een onafhankelijke makelaar. De vrouw dient hierbij drie makelaars aan te wijzen te [plaats 2] , waaruit de man zal kiezen;
IV. nadat de diverse hypothecaire lasten in mindering zijn gebracht, aan de man ter zake de helft van de overwaarde een bedrag PM te voldoen, dan wel haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de gezamenlijke woning te [plaats 2] en haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de overwaarde tussen partijen ieder voor de helft;
V. aan de man te voldoen een bedrag van € 142.432,50 inzake het hem toekomende bedrag aan partnertoeslag dat de vrouw ten onrechte onder zich heeft gehouden;
VI. afschriften van haar salarisspecificaties te overleggen over de periode 2002-2016;
VII. aan de man te voldoen een bedrag van € 36.231,30 inzake het contante geld dat de vrouw heeft meegenomen uit de woning;
VIII. aan de man te voldoen een bedrag een bedrag van € 81.988,08 voor kosten levensonderhoud die de vrouw verzuimd heeft te voldoen;
IX. aan de man te voldoen een bedrag van € 45.000 ter compensatie van het verlies van de hond;
X. aan de man te voldoen een bedrag van € PM uit hoofde van de door haar veroorzaakte schade aan het gezin als gevolg van haar gedrag;
XI. medewerking te verlenen inzake de verstrekking van de gegevens van de pensioenfondsen aan de man en het informeren van de pensioenfondsen over de echtscheiding van partijen en het aan de man toekomende deel van het pensioen van de vrouw;
XII. de kosten van dit geding aan de man te vergoeden.
3.6.
De man legt aan de vordering ten grondslag dat voor de verdeling moet worden uitgegaan van peildatum 9 september 2020, de datum waarop hij middels de dagvaarding in deze procedure heeft kennisgenomen van de echtscheiding. De man maakt aanspraak op de partnertoeslag ter compensatie van misgelopen inkomsten; vanwege het werk van de vrouw heeft hij geen eigen carrière kunnen opbouwen. De vrouw heeft onvoldoende bijgedragen in de kosten van levensonderhoud en heeft onrechtmatig gehandeld jegens de man althans de gemeenschap door contant geld te verduisteren uit de [de Woning] in Mali. Daarnaast is zij schadeplichtig jegens de man, omdat zij met haar gedrag, zoals het weghalen van de gezinshond, schade heeft toegebracht aan de man en het gezin.
3.7.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen en voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig met elkaar samen dat de rechtbank ze gezamenlijk zal behandelen.
4.2.
De zaak heeft een internationaal karakter en daarom moet de rechtbank ambtshalve onderzoeken of zij rechtsmacht heeft om de zaak te beoordelen. Vervolgens komt aan de orde welk recht van toepassing is.
Rechtsmacht
4.3.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht voor zover de zaak valt onder het toepassingsgebied van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (Brussel I bis-Verordening) en ook op grond van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, (Verordening Huwelijksvermogensstelsels). In dat geval kan de rechtbank haar rechtsmacht immers baseren op artikel 5 lid 1 en artikel 6 aanhef en onder c Verordening Huwelijksvermogensstelsels (vanwege de eerdere bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de echtscheidingsprocedure respectievelijk het gerecht van het land waar gedaagde ten tijde van dagvaarding gewone verblijfplaats heeft). Voorts volgt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter uit artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de man in Nederland woont.
Toepasselijk recht
4.4.
Omdat het huwelijk van partijen is gesloten na 1992, is voor de vaststelling van het toepasselijke recht het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV) van toepassing. Partijen zijn het hier ook over eens. Partijen hebben niet vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht aangewezen en zij hadden ten tijde van de huwelijkssluiting geen gemeenschappelijke nationaliteit zoals bedoeld in artikel 15 HHV. Omdat zij hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking hebben gehad op het grondgebied van Burkina Faso, wordt krachtens (de hoofdregel van) artikel 4 HHV het huwelijksvermogensrecht beheerst door het recht van die staat. Het zogenaamde ‘régime des biens communs’ van het Burkinese recht is van toepassing op het vermogen van partijen. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
4.5.
De vrouw heeft gevorderd (onder 3.1.I) om voor recht te verklaren dat het huwelijksvermogensrecht tussen partijen wordt beheerst door het recht van Burkina Faso en dat aldus het zogenaamde ‘régime des biens communs’ van toepassing is. Dat zal worden toegepast in deze zaak. Welk belang zij bij die verklaring zou hebben heeft zij niet toegelicht en valt ook niet goed in te zien, zeker nu dit punt tussen partijen niet in geschil is. Dit deel van haar vordering zal daarom worden afgewezen.
4.6.
De vrouw heeft in het kader van de uitleg van voornoemd ‘régime des biens communs’ een
legal opinionovergelegd afkomstig van een Burkinese advocaat, [de Burkinese advocaat] . De (eveneens door de vrouw overgelegde vertaling van deze)
legal opinionluidt als volgt, voor zover hier relevant:
“In principe begint de scheidingsprocedure in Burkina Faso met een verzoek om verzoening te verkrijgen door de eiser aan de president van het gerechtshof (artikel 368 van de wet op personen en familie).
Als de verzoening niet mogelijk is, staat de president aan de echtgenoot, die de vraag om scheiding heeft ingediend, toe om door te gaan (door middel van een dagvaarding die aan de andere partij wordt afgegeven). (Artikel 379 van de wet op personen en familie.
Het is derhalve de dag waarop de dagvaarding aan de andere echtgenoot is aangeboden dat de scheiding die uitgesproken zal worden begint voor wat betreft de goederen van de echtgenoten.
Het betreft dus een actie met terugwerkende kracht waarvan het begin ligt op de datum van de dagvaarding.
(…).
In uw geval is de vraag om scheiding in oktober 2016 bij de rechtbank ingediend.
Vergelijkbaar met het Boerkinese recht is deze vraag gelijk te stellen met een dagvaarding tot scheiding.
(…).
De scheiding neemt vooreerst effect, voor wat betreft de gemeenschap van goederen, op de datum dat de vraag tot scheiding ter kennis is gebracht aan [de man] .
U gelieve goed na te zien in uw documenten of er ofwel een uitnodiging is uitgegaan van de rechtbank in Den Haag, dan wel enige andere akte van kennisgeving van de vraag tot scheiding van [de man] is gegaan.
Met andere woorden het einde van de gemeenschap van goederen begint op de dag waarop de vraag om scheiding aan [de man] is te kennen gegeven.
2-wat is de inhoud van de gemeenschap van goederen en op welke wijze vindt de verdeling plaats na de scheiding?
Inhoud van de gemeenschap van goederen
In Boerkina Faso, hebben de echtgenoten drie mogelijkheden voor wat betreft het stelsel voor regelen van de gezamenlijke goederen
  • Zij kunnen kiezen voor de optie van de scheiding van de goederen
  • Zij kunnen een huwelijkscontract sluiten waarin aangegeven is welke goederen tot de gemeenschap van goederen behoren
  • Zij kunnen beslissen tot gemeenschap van goederen
Het stelsel van gemeenschap van goederen is het gangbare stelsel. Het betreft hier een stelsel beperkt tot de verkrijgingen tijdens het huwelijk. (Artikel 309 van de wet op de personen en de familie).
(…).
De activa van de gemeenschap betreffen:
  • De winsten en salarissen van de echtgenoten
  • De goederen door de echtgenoten verkregen gedurende het huwelijk
  • (…)
  • De besparingen die behaald zijn door de vruchten en inkomsten van de gezamenlijke goederen (artikel 319 van de wet op personen en de familie)
Ondanks de gemeenschap van goederen, blijven sommige goederen het eigendom van ieder der echtgenoten en in die zin vallen ze niet onder de gemeenschap van goederen
Het betreft:
Goederen in bezit voor het huwelijk
(…)
De passiva van de gemeenschap bestaan uit:
  • De schulden aangegaan voor de huishouding en de opvoeding van de kinderen
  • (…)
Hoe dan ook, de schulden aangegaan door iedere echtgenoot voor het huwelijk blijven hun persoonlijk eigendom.
Verdeling van de gemeenschappelijke goederen na de scheiding
Zoals hierboven aangegeven is, zelfs onder gemeenschap van goederen blijven sommige goederen eigendom van iedere echtgenoot. Desalniettemin, in de loop van het gezamenlijke leven is het mogelijk dat persoonlijk eigendom in de praktijk gebruikt zal worden in de gemeenschap.
Op het moment van de beëindiging van de gemeenschap is het nodig dat allereerst iedere echtgenoot in natura de goederen tot zich neemt die zijn eigendom zijn of die goederen die verkregen zijn met de winsten uit eigen middelen, met bewijs dat hij de eigenaar is (artikel 341 van genoemde wet)
Vervolgens worden alle gemeenschappelijke goederen aan een schatting van hun waarde onderworpen
Zodra de totale waarde bekend is, wordt vervolgens aan de regeling van de schulden van de gemeenschap begonnen
Vervolgens wordt er een compensatie rekening opgesteld voor iedere echtgenoot, van alles wat uit de gemeenschap hem toekomt of wat hij aan de gemeenschap moet betalen
Ook mogelijk is dat een echtgenoot alleen een schuld aangaat die niet nodig is voor het huishouden of het onderricht van de kinderen, en deze schuld wordt betaald door de gemeenschap. Evenwel, op het moment van de deling, moet de betroffen echtgenoot de gemeenschap met het geld van de genoemde schuld compenseren.
Eveneens, iedere echtgenoot moet de gemeenschap compenseren iedere keer als hij een eigen winst heeft behaald uit de goederen van de gemeenschap.
Daarentegen ieder der echtgenoten is begunstigde van alles met hetwelk hij de gemeenschap heeft verrijkt op zijn kosten.
Als de balans is opgemaakt, en de rekening vertoont een saldo ten faveure van de echtgenoot, heeft hij de keus om uit het totaal van de gemeenschap het geld wat hem toekomt te nemen of goederen uit de gemeenschap (in natura) te nemen tot het juiste bedrag. Deze opnames zijn onderhevig aan een gemeenschappelijk accoord tussen de echtgenoten. In het geval van onenigheid beslist de rechtbank.
Als de rekening een saldo in het voordeel van de gemeenschap vertoont zal de betreffende echtgenoot het bedrag in de gemeenschap storten.
Nadat al dit is geregeld, wordt de rest gelijkelijk verdeeld tussen de echtgenoten.
(…).
3-Welke goederen moeten wel of niet worden gedeeld?
Echtscheiding is de ontbinding van de gemeenschap die tussen de echtgenoten bestond (Artikel 337 van het Wetboek van personen en het gezin)
Dit betekent dat alle gemeenschappelijke goederen moeten worden gedeeld.
(…)
4-In geval van echtscheiding: de rest van de goederen wordt verdeeld aan het einde van de gemeenschap van goederen. Is het een zogenaamde eindafrekening?
(…). In feite, zodra de gemeenschappelijke goederen zijn verdeeld, legt de Boerkinese wet geen eisen op om zekere goederen onverdeeld te houden. Naar mijn bescheiden mening is dit een “zogeheten definitieve regeling”, aangezien alle gemeenschappelijke goederen onderdeel van de verdeling zijn.
(…).
Vanaf de dag dat het echtscheidingsbesluit definitief wordt (dag van registratie van de echtscheiding), mag geen enkele echtgenoot ten koste van de ander leven.
Huur- en gebruikte auto’s zijn gemeenschappelijke goederen. Daarbij moet de echtgenoot op het moment van de boedelscheiding, de gemeenschap van goederen compenseren voor de gelijke waarde van het bezit dat hij heeft genoten.
4.7.
De man heeft wel vraagtekens gezet bij de deskundigheid van de schrijver van de legal opinion, maar hij heeft de (juistheid van de) inhoud van het stuk niet weersproken. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de legal opinion en de daarin gegeven toelichting over het Burkinese huwelijksvermogensrecht, waaruit volgt dat de verkrijgingen tijdens het huwelijk als gemeenschappelijk worden beschouwd en de activa en passiva die daartoe behoren na echtscheiding bij helfte tussen partijen worden verdeeld. Dat is ook niet in geschil.
Peildatum
4.8.
Volgens de vrouw eindigde de tussen partijen bestaande gemeenschap op grond van Burkinees recht op 8 november 2016, de datum waarop de medewerker van de ambassade het echtscheidingsverzoekschrift aan de man probeerde uit te reiken (2.10). Dat is volgens haar de peildatum voor de omvang van de te verdelen gemeenschap. De man heeft de in de
legal opiniongegeven uitleg daarover niet betwist. Hij heeft wel de gestelde peildatum betwist en aangevoerd dat hij eerst bij ontvangst van de dagvaarding in deze procedure van 9 september 2020 heeft kennisgenomen van de echtscheidingsbeschikking althans het verzoek tot echtscheiding.
4.9.
Volgens de man kan geen waarde worden gehecht aan het bericht van [de werkgever van de vrouw] over de poging om hem het echtscheidingsverzoek uit te reiken, omdat de vrouw bij [X] werkte en het een klein wereldje is. Hij wijst er in dat verband op dat er buiten hem om een verklaring over zijn nationaliteit is afgegeven aan de vrouw en dat dit niet had gemogen. De rechtbank volgt de man hierin niet. Er zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat het bericht van [de werkgever van de vrouw] in strijd met de waarheid is opgesteld. De rechtbank gaat er op basis van dat bericht van uit dat het echtscheidingsverzoek aan de man is aangeboden op 8 november 2016. Dat hij het stuk niet in ontvangst heeft willen nemen komt voor zijn rekening en doet er niet aan af dat hij destijds kennis kreeg of kon nemen van het echtscheidingsverzoek. Het is ook niet aannemelijk dat de man destijds niet op de hoogte was van het feit dat er een echtscheidingsverzoek was ingediend in Nederland. De advocaat van de man heeft in zijn brief van 5 oktober 2016 (2.8) en het verzoekschrift van 7 maart 2017 (2.12) immers ook gerefereerd aan de door de vrouw ingezette echtscheidingsprocedure. De rechtbank gaat daarom uit van 8 november 2016 als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap.
4.10.
Dit leidt er in ieder geval toe dat de vorderingen van partijen voor zover het betreft het verschaffen van inlichtingen en/of het overleggen van stukken aan de andere partij over de periode van ná 8 november 2016 (3.1.II a tot en met d (voor zover betrekking hebbend op de periode na 2016) en 3.5.I en II), worden afgewezen.
De verdeling volgens Burkinees recht
4.11.
Uit de toelichting op het
régime des biens communsblijkt dat eventuele verkrijgingen tijdens het huwelijk gemeenschappelijk zijn en dat de activa en passiva die tot de gemeenschap behoren na de echtscheiding bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld. Ingevolge artikel 319-322 van de Burkinese Personen en familiewet behoort tot het gemeenschappelijk vermogen: winsten en salarissen van de echtgenoten, (on)roerende goederen tijdens huwelijk, tegen betaling verkregen vermogensverkrijging tijdens huwelijk, gemeenschappelijke verkrijgingen om niet, schulden aangegaan voor de huishouding en opvoeding van de kinderen.
4.12.
De vrouw heeft een ‘Opstelling vermogen & Verdeling’ opgesteld. In aanmerking nemende dat de man heeft betwist dat zijn kavel in Burkina Faso gemeenschappelijk is, maar de inhoud van voornoemd overzicht voor het overige niet heeft betwist, gaat de rechtbank op basis van dit overzicht uit van de volgende (te verdelen) vermogensbestanddelen:
appartement in [plaats 2] (en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening);
huis in Burkina Faso ;
één of twee kavels in Burkina Faso ;
inboedelgoederen;
eventuele huuropbrengst van het huis in Burkina Faso ;
voertuigen: (vracht)auto’s, bromfiets en motorfiets;
gezamenlijke en privé-bankrekeningen;
creditcardschuld(en).
a.
a) appartement in [plaats 2]
4.13.
Partijen zijn het erover eens dat het appartement in [plaats 2] moet worden verkocht aan een derde. Bij de mondelinge behandeling is afgesproken dat zij in overleg een makelaar zouden aanzoeken voor de verkoopopdracht en de rechtbank daarover zouden informeren. De rechtbank heeft niets meer van partijen gehoord, zodat niet duidelijk is of zij daarin zijn geslaagd. Voor het geval het partijen niet is gelukt om samen een makelaar aan te wijzen, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw – die dat vorderde – drie makelaars kan aanwijzen waaruit de man een keuze maakt, aan wie partijen vervolgens een gezamenlijke verkoopopdracht kunnen geven. Partijen zijn het er ook over eens dat de makelaar het voortouw neemt en dat het beter is als zij geen van beiden aanwezig zijn bij de opname door de makelaar en bij bezichtigingen. De verkoopopbrengst minus de aan de verkoop verbonden kosten zal daarna bij helfte worden verdeeld. De vorderingen zoals geformuleerd onder 3.1.IV (a tot en met d), 3.5.III en 3.5.IV zijn hiermee besproken en zullen worden toegewezen zoals in de beslissing verwoord.
b) en c) onroerend goed in Burkina Faso
4.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op de peildatum samen eigenaar waren van een huis in Burkina Faso . De vrouw stelt voor dat het huis aan de man wordt toegedeeld, maar volgens de man is het huis verkocht in 2017 en is de verkoopopbrengst van circa € 67.000 verteerd. Of partijen nog eigenaar zijn van het huis kan op grond van de stukken die zijn overgelegd niet worden vastgesteld. Er zijn geen kadastrale gegevens overgelegd, de vrouw stelt (onweersproken) dat zij geen toegang heeft tot de betreffende gegevens en de man heeft hierover niets in het geding gebracht. Volgens de man blijken de verkoop en de verkoopprijs uit een door hem overgelegde kwitantie, maar dat stuk kan de doorslag niet geven. Daaruit blijkt niet dat het huis daadwerkelijk is verkocht en geleverd. Daarbij is ook van belang dat volgens de toelichting van de man tijdens de zitting, de koper al enige tijd in het huis woonde en dat de eigendomsoverdracht zou plaatsvinden als alles was betaald. Niet duidelijk is of dat is gebeurd. Bij deze stand van zaken, waarbij er geen enkel concreet zicht is op meer informatie op dit punt – zal de rechtbank de vordering onder 3.1.II (primair) onder e afwijzen en beslissen dat als het huis nog niet is overgedragen aan een derde op de datum van dit vonnis, het aan de man wordt toegedeeld. Of voor het huis een redelijke prijs is betaald laat de rechtbank in het midden.
4.15.
Bij toedeling van het huis aan de man, komt aan de vrouw de helft van de waarde van het huis toe. Die waarde is in geschil. De vrouw stelt dat het huis € 238.000 (150.000.000 CFA-frank) waard is en zij heeft dat onderbouwd met informatie over te koop staande, volgens haar vergelijkbare huizen. De man heeft die waarde betwist. Die enkele betwisting is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om de onderbouwde stellingen van de vrouw terzijde te schuiven. Het lag op de weg van de man om zijn standpunt over de waarde van het huis ook met stukken te onderbouwen, bijvoorbeeld met een taxatie, prijzen van vergelijkbare huizen en/of verklaringen van derden. Omdat de vrouw haar standpunt over de waarde van het huis heeft onderbouwd en het verweer van de man geen aanknopingspunten biedt om uit te gaan van een andere, lagere waarde, zal de rechtbank bij de verdeling uitgaan van de door de vrouw gestelde waarde.
4.16.
Tussen partijen is in geschil of zij samen één of twee kavels in eigendom hadden in Burkina Faso . Ook hier geldt dat er geen eigendomsbewijzen en/of kadastrale gegevens zijn overgelegd. Dat er twee kavels van hen waren is niet in geschil. De man heeft ter zitting toegelicht dat iedere inwoner van Burkina Faso althans iedereen die de Burkinese nationaliteit verkrijgt, een kavel krijgt. Zijn kavel heeft hij vóór het huwelijk verkregen en is dus niet gemeenschappelijk en hij stelt dat hij het in 2017 heeft verkocht voor circa € 1.066. De vrouw heeft bij het verkrijgen van de Burkinese nationaliteit ook een kavel gekregen. Dat kavel is dus wel gemeenschappelijk en is niet door hem verkocht, aldus de man. De vrouw heeft dit niet – in elk geval niet gemotiveerd – betwist. De rechtbank houdt het er daarom voor dat er één kavel (dat de vrouw verkreeg na het huwelijk) moet worden verdeeld en zal dat toedelen aan de man. Omdat het gaat om een kavel in dezelfde regio als het kavel van de man en niet is gesteld of gebleken dat de waarde van dit kavel significant anders is dan de verkoopopbrengst van zijn kavel, gaat de rechtbank uit van een waarde voor dat kavel van € 1.066.
d) inboedelgoederen
4.17.
Op de peildatum hadden partijen een ingericht (huur)huis in Mali, een ingericht huis in Burkina Faso en een ingericht appartement in [plaats 2] . De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat het huis in Burkina Faso nog niet was ingericht, omdat er foto’s in het geding zijn gebracht van een ‘housewarming’ in dat huis waarvan de man heeft bevestigd dat die in 2005 heeft plaatsgevonden, waarop meubels en huisraad te zien zijn. De man heeft zijn stelling vervolgens niet verder onderbouwd. De vrouw stelt voor dat de inboedelgoederen uit het huis in Mali en het huis in Burkina Faso aan de man worden toegedeeld, en wat er is in [plaats 2] aan haar, zonder verrekening. De man heeft aangegeven dat de vrouw zelf veel heeft meegenomen uit het huis in Mali en dat er niet veel van waarde was. De man heeft geen ander voorstel gedaan en hij heeft ook niet inzichtelijk gemaakt wat er volgens hem nog was op de peildatum, wat er nog te verdelen is en wat daarvan de waarde is. De rechtbank volgt daarom in grote lijnen het voorstel van de vrouw, ook gelet op het feit dat de man nadat partijen uit elkaar gingen nog geruime tijd in het huis in Mali is blijven wonen en ook beschikt heeft over het huis in Burkina Faso en wat daar uiteindelijk nog aan inboedelgoederen stond. De inboedelgoederen uit het huis in Burkina Faso zal de rechtbank toedelen aan de man. De inboedelgoederen uit het huis in Mali worden toebedeeld aan degene van partijen die daar nu de beschikking over heeft en het eventueel nog resterende deel aan de man. De inboedelgoederen uit het appartement in [plaats 2] zal de rechtbank toedelen aan de vrouw. Daarbij wordt de waarde niet verrekend omdat niet voldoende duidelijk is wat de waarde is en niet is gesteld of gebleken dat er goederen bij zijn met een zodanige waarde, dat de verdeling tot overbedeling van de een ten opzichte van de ander leidt.
e) huuropbrengst van het huis in Burkina Faso
4.18.
Volgens de vrouw blijkt uit een (ongedateerde) verklaring van ene mevrouw [A] en een uitdraai van een lokale Airbnb-website dat de man het huis in Burkina Faso heeft verhuurd aan een derde. De huurinkomsten zijn volgens haar een gemeenschappelijk goed. De man betwist dat hij huurinkomsten voor de woning in Burkina Faso heeft ontvangen, maar hij heeft niet betwist dat het huis op genoemde website werd aangeboden voor verhuur. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat dit zo is. Op basis van de stellingen van partijen en de inhoud van de overgelegde stukken kan echter niet worden vastgesteld dat het huis daadwerkelijk is verhuurd en dat er huurinkomsten zijn geweest. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor verder onderzoek daarnaar, zodat de vorderingen van de vrouw met die strekking (3.1.II (primair) onder g en h, subsidiair en III) zullen worden afgewezen. Omdat niet duidelijk is dat er huur is ontvangen kan geen bedrag aan huurinkomsten bij de verdeling worden betrokken en kan de man ook niet worden veroordeeld om de helft van een door hem aan huur ontvangen bedrag aan de vrouw te betalen. De vordering onder 3.1.VI zal worden afgewezen.
f) voertuigen
4.19.
Partijen zijn het er over eens dat de Gilera bromfiets (kenteken [kentekennummer] ) aan hun zoon wordt gegeven en verder buiten de verdeling blijft.
4.20.
De voertuigen waar het dan nog om gaat zijn een Toyota Landcruiser Prado, een Toyota Berline Urban Cruiser op naam van de vrouw, een motorfiets Honda Magna en een vrachtauto met oplegger.
4.21.
Volgens de vrouw waren die voertuigen er nog op de peildatum, in bezit van de man, en ging het om een totale waarde van totaal € 36.3650. Zij heeft ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar een verzekeringsbewijs (waaruit op zich niet meer blijkt dan dat de Toyota Landcruiser en de Toyota Berline op 29 november 2017 op haar naam stonden), een uitdraai van de website van de ANWB en een advertentie waarin een Honda Magna te koop wordt aangeboden. Volgens de man waren de voertuigen al verkocht en/of vrijwel niets meer waard. De motor was volgens hem in 2003 al een wrak en allang weg en de Toyota Cruiser op zijn naam was toen zij samen in Mali woonden al kapot en verkocht. Ter zitting heeft de rechtbank de man voorgehouden dat dit niet strookt met de ingediende stukken, omdat uit de beschrijving van de inboedel door de deurwaarder in Mali op 21 mei 2019 (2.16) blijkt dat de Toyota Landcruiser er toen nog was, daaruit niet naar voren komt dat het zou gaan om een wrak en op foto’s van het huis in Burkina Faso ten tijde van de housewarming die volgens de man in 2005 heeft plaatsgevonden te zien is dat daar een motor onder een dekzeil staat. De man heeft toen aangevoerd dat de Landcruiser en de motor niets meer waard waren en dat de motor bij het huis is achtergebleven. De man heeft niet – in elk geval niet gemotiveerd – weersproken dat hij na het vertrek van de vrouw de Toyota Berlin (met […] ) nog geruime tijd heeft gebruikt. Mede gelet op het feit dat uit het verzekeringsbewijs dat de vrouw heeft overgelegd blijkt dat in 2017 beide auto’s op haar naam verzekerd waren, houdt de rechtbank het ervoor dat de motor en de twee auto’s op de peildatum nog eigendom waren van partijen. De man heeft daar nadat partijen uit elkaar gingen de beschikking over gehouden en hij heeft – uitgaande van zijn stellingen – beide auto’s verkocht en de motor bij een ander achtergelaten. Of dit zo is kan niet worden vastgesteld. Het is niet duidelijk of de voertuigen nog moeten worden verdeeld en – omdat niet duidelijk is waar de auto’s en de motor zijn gebleven en in welke staat die waren op de peildatum – met welke waarde rekening moet worden gehouden. Dat er op de peildatum ook nog een vrachtwagen met oplegger was – volgens de vrouw gekocht voor het bedrijf van de man – is door de man gemotiveerd weersproken en niet verder onderbouwd. De rechtbank gaat aan die stelling van de vrouw voorbij.
4.22.
De rechtbank zal de motor en de auto’s, voor zover nog in zijn bezit, toedelen aan de man. Als waar is dat hij alles al heeft verkocht, dan geldt dat voor de verkoopopbrengst. Hij had de voertuigen in bezit nadat partijen uit elkaar gingen en heeft daarover beschikt zonder dat er iets is op grond waarvan nu de staat van die auto’s en de waarde kan worden vastgesteld. Dat komt voor risico van de man. Bij de toedeling gaat de rechtbank in redelijkheid uit van een totale waarde van € 15.000, rekening houdend met het feit dat de auto’s in respectievelijk 2015 en 2012 werden gekocht en aannemelijk is dat die nog in redelijk goede staat waren toen partijen uit elkaar waren. Als de voertuigen de man minder hebben opgeleverd, blijft het verschil voor zijn rekening.
g) bankrekeningsaldi
4.23.
De vrouw vordert verdeling van de saldi per peildatum van de bankrekeningen van partijen bij helfte en dat de man per peildatum inzage geeft in de saldi op de bankrekeningen die op zijn naam staan. De vrouw heeft de saldi van de bij haar bekende bankrekeningen in het geding gebracht. Hieruit blijkt van het volgende:
Bank /
tenaamstelling
Rekeningnummer /
referentie
Saldo
1
ASN Bank
[rekeningnummer 1]
EUR 0
2
ING betaalrekening o.n.v. vrouw
[rekeningnummer 2]
1.774
3
ING
e/obetaalrekening o.n.v. beide partijen
[rekeningnummer 3]
441
4
ING betaalrekening o.n.v. vrouw
[rekeningnummer 4]
200
5
ING bankspaarrekening gekoppeld aan hypotheek o.n.v. vrouw
[rekeningnummer 5]
17.277
6
Bank of Africa o.n.v. beide partijen
[rekeningnummer 6]
7
Rabobank rekening-courant o.n.v. man
[rekeningnummer 7]
8
ABN Amro o.n.v. man
[rekeningnummer 8]
9
Rabobank
e/oDirectrekening o.n.v. beide partijen
[rekeningnummer 9]
4.24.
De man heeft verweer gevoerd tegen de gestelde peildatum, waarvan reeds is vastgesteld dat dit niet opgaat. In het begin van de procedure kondigde hij aan een overzicht van zijn banksaldi (op de latere peildatum) in het geding te brengen, maar dat heeft hij niet gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij aangevoerd dat hij geen eigen rekeningen heeft en dat hij geen inkomen had zodat er niets te verdelen valt. Volgens de vrouw had hij wel rekeningen op zijn naam, tenminste twee. Uit de stellingen van partijen blijkt echter ook dat de man niet of nauwelijks eigen inkomsten had er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat er op eventuele andere rekeningen van de man een voor de verdeling relevant saldo stond. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nog verder onderzoek naar te doen (zodat de vorderingen onder 3.1.II (primair) a t/m d en f (voor zover betrekking hebbend op de peildatum) en subsidiair worden afgewezen) en zal de saldi op de rekeningen van de vrouw toedelen aan haar en de saldi op de rekeningen van de man aan hem. Het saldo op de gezamenlijke rekening zal worden gedeeld. De rechtbank gaat ervan uit dat het saldo op de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde bankspaarrekening bij de verkoop van het huis vrijkomt voor de aflossing van de hypothecaire geldlening en op die manier partijen bij helfte ten goede komt.
h) creditcardschulden
4.25.
Tussen partijen is niet in geschil dat (eventuele schulden vanwege het gebruik van) een ICS Visa Card en een Mastercard ING deel uitmaken van de gemeenschap. De vrouw heeft de Mastercard inmiddels opgezegd. Zij stelt voor dat beide creditcardschulden aan haar worden toegedeeld en dat de man haar de helft van de schuld moet vergoeden inclusief rente. De totale creditcardschuld per peildatum bedraagt volgens haar € 9.173,27 (= € 3.599,63 inclusief rente voor de Visa Card + € 5.573,64 voor de Mastercard). De man heeft de omvang van de gestelde creditcardschulden niet betwist, maar wel dat de vrouw die heeft afgelost. De vrouw heeft echter diverse bankafschriften in het geding gebracht waaruit naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam blijkt van (rente)aflossingen van (gezamenlijke) schulden voor genoemde creditcards door de vrouw vanaf een privé-bankrekening bij ING Bank N.V. ( [rekeningnummer 2] ). Dit betekent dat de man de helft van € 9.173,27 = € 4.586,64 aan de vrouw moet vergoeden.
Conclusie ten aanzien van de verdeling.
4.26.
Op grond van wat hiervoor is overwogen over de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen komt de rechtbank tot de volgende verdeling.
1. Aan de man worden toegedeeld:
- het onroerend goed in Burkina Faso , voor zover nog eigendom van partijen:
het huis aan de [adres 2] (ter waarde van € 238.000), en de kavel die de vrouw kreeg toen ze de Burkinese nationaliteit verkreeg (ter waarde van €1.066), derhalve € 239.066 in totaal;
- de voertuigen: Toyota Landcruiser Prado, Toyota Berline Urban Cruiser, motorfiets Honda Magna, voor zover nog eigendom van partijen, ter waarde van € 15.000;
- de inboedelgoederen uit het huis in Burkina Faso (zonder verrekening);
- de inboedelgoederen die hij heeft meegenomen uit het huis in Mali en de eventueel nog resterende inboedelgoederen uit dat huis, afgezien van wat de vrouw onder zich heeft (zonder verrekening);
- de (saldi) op de op zijn naam staande bankrekeningen (€ 0);
- de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen op 8 november 2016: (€ 441 / 2 = € 220,50).
Een en ander in totaal derhalve (€ 238.000 + € 15.000 + € 220,50= ) € 253.220,50.
2. Aan de vrouw worden toegedeeld:
- de inboedel uit het appartement in [plaats 2] (zonder verrekening);
- inboedelgoederen uit het huis in Mali die zij onder zich heeft (zonder verrekening);
- de (saldi) op de op haar naam staande bankrekeningen (€ 1.774 + € 200);
- de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen op 8 november 2016 (€ 441 / 2 = € 220,50).
Een en ander in totaal derhalve (€ 1.774 + € 200 + € 220,50 =) € 2.194,50.
3. Het appartement in [plaats 2] wordt verkocht aan een derde, met de opbrengst (en met de aan de hypotheek gekoppelde spaarrekening) wordt de hypothecaire lening afgelost en wat – na aftrek van de met de verkoop gemoeide kosten – resteert, wordt bij helft verdeeld.
4.27.
Met deze verdeling wordt de man overbedeeld met een bedrag van (€ 253.220,50 -/- € 2.194,50 =) € 251.026. Dat betekent dat de vrouw daarvan nog de helft toekomt, dat is € 125.513. En de man moet aan de vrouw nog € 4,586,64 vergoeden vanwege de door haar afgeloste gezamenlijke creditcardschulden. In die zin wordt de vordering onder 3.1.V toegewezen tot in totaal € 130.99,64.
Vorderingen van partijen over en weer
4.28.
De vrouw heeft gesteld dat zij na de peildatum ten behoeve van de gemeenschap een bedrag van € 60.006,93 heeft uitgegeven aan woonlasten voor het appartement in [plaats 2] . Het gaat dan om de gemeentelijke belastingen, erfpacht, gas/water/licht, internet, verzekeringen en hypotheek. Dit bedrag moet volgens haar volledig door de gemeenschap dan wel voor de helft door de man worden gedragen en er moet rekening worden gehouden met de nog door haar te betalen hypotheeklasten tot aan verkoop en levering van de woning aan een derde. Deze vordering (3.1.VII) kan worden toegewezen in die zin, dat de man zal worden veroordeeld om aan de vrouw de helft van de door haar betaalde lasten te vergoeden. Dat alle opgevoerde kosten ten laste van de gemeenschap komen is namelijk niet voldoende onderbouwd.
De man betwist niet dat de vrouw de door haar gestelde betalingen heeft gedaan en dat hij in het appartement in [plaats 2] woont zonder enige bijdrage te leveren in de lasten. De betalingen door de vrouw zijn ook onderbouwd met stukken. De man heeft aangevoerd dat het niet redelijk is dat de vrouw alsnog vergoeding van deze kosten vordert, omdat hij pas sinds 9 september 2020 op de hoogte is van de echtscheiding, maar daar gaat de rechtbank aan voorbij. Hiervoor is al overwogen dat de man al in 2016 op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure zodat daar de peildatum ligt. Dat de man zich dat wellicht niet realiseerde is niet genoeg om te oordelen dat hij niet hoeft bij te dragen aan de lasten die nadien door de vrouw zijn betaald.
4.29.
De vordering van de vrouw van € 7.204,75 (onder 3.1.VIII) heeft betrekking op verschillende posten. De vrouw heeft gesteld dat zij vanaf peildatum tot maart 2018 ten onrechte vanaf haar privérekening ziektekostenpremies van de man heeft betaald. Zij vordert dat de man uit dien hoofde een bedrag van € 3.760,65 aan haar voldoet. De man betwist dat de vrouw deze premies vanaf haar privérekening heeft betaald, alles is volgens hem vanaf een gezamenlijke rekening betaald. De vrouw heeft vervolgens bankafschriften overgelegd waaruit de betalingen van haar privérekening blijken en de man heeft de omvang van de vordering verder niet betwist. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. De vrouw heeft verder, wederom onderbouwd met bankafschriften, gesteld dat de man na de peildatum een bedrag van € 3.444,10 van een gezamenlijke bankrekening heeft opgenomen en aangewend voor eigen gebruik. Zij wijst er daarbij op dat de bedragen zijn opgenomen in Mali in een periode dat zij in Nederland was. De man heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij wel de bankpas, maar niet de pincode had, zodat hij geen geld kon opnemen destijds. Dat heeft hij niet voldoende onderbouwd en biedt ook geen verklaring voor de opnames in de periode dat hij over de bankpas beschikte en in Mali was. De rechtbank acht onvoldoende weersproken dat de man het geld heeft opgenomen en verbruikt en zal de vordering onder 3.1.VIII toewijzen.
4.30.
De man heeft gevorderd dat de vrouw aan hem een bedrag van € 142.432,50 voldoet omdat zij sinds 2004 partnertoeslag voor hem heeft ontvangen en heeft behouden. De toeslag is echter als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van de vrouw aan haar voldaan en zij was niet verplicht die bedragen aan hem af te dragen. Nu ook niet in geschil is dat alle toeslagen als onderdeel van het salaris van de vrouw steeds zijn gestort op een gezamenlijke bankrekening en dat dit salaris in de loop der jaren door het gezin steeds is verteerd, zullen de vorderingen onder 3.5.V. en 3.5.VI. als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.31.
De vordering van de man van € 36.231,30 (3.5.VII) wordt ook afgewezen. De man heeft gesteld dat dit bedrag is verdwenen uit de woning in Mali en dat de vrouw dit heeft meegenomen. Dat dit bedrag in het huis lag is echter niet onderbouwd en dat het door de vrouw is weggenomen blijkt nergens uit. De man heeft ter zitting bovendien verklaard dat dit geld niet van hem, maar van een vriend was en dat hij dit bedrag niet aan die vriend heeft vergoed.
4.32.
De vordering van de man van € 81.988,08 (3.5.VIII) wordt ook afgewezen. De man heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vrouw op grond van het Burkinese recht verantwoordelijk is voor (de kosten van) zijn levensonderhoud in de periode van september 2016 tot eind september 2020. Dat kan zijn vordering echter niet dragen. Uit de
legal opinionvolgt dat partijen gedurende het huwelijk in beginsel ieder voor de helft dienen deel te nemen in de vruchten en lasten verbonden aan de gemeenschap en dat geen enkele echtgenoot ten koste van de ander mag leven vanaf de dag dat het echtscheidingsbesluit definitief is geworden. Wat de vrouw hem na de scheiding verschuldigd zou zijn heeft de man in dat licht onvoldoende toegelicht. Daar komt bij dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat de kosten van de huishouding inclusief woonlasten en verzekeringen steeds, en ook nog tot op heden, van de gezamenlijke rekening of van de privérekening van de vrouw zijn betaald. De vrouw heeft voorts (onweersproken) aangevoerd dat het Burkinese recht niet van toepassing is op alimentatie, dat een dergelijk verzoek niet in onderhavige procedure thuishoort en dat zij ook na de peildatum geheel onverplicht kosten van levensonderhoud van de man heeft betaald (en nog betaalt). De man heeft ter zitting niet weersproken dat hij geen kosten had voor huur, water en elektra toen hij nog in de [de Woning] in Mali woonde (omdat deze door de werkgever van de vrouw werden voldaan) en dat hij niets heeft bijgedragen in de woonlasten van de vrouw zelf. De vrouw heeft in dit verband nog betoogd dat zij het gezin niet onverzorgd en hulpeloos heeft achtergelaten, waartegen de man evenmin iets heeft ingebracht.
4.33.
De vorderingen van de man van € 45.000 ter compensatie van het verlies van de gezinshond (3.5.IX) en een bedrag vanwege door de vrouw veroorzaakte schade aan het gezin als gevolg van haar gedrag (3.5.X) zijn niet voldoende onderbouwd en moeten ook worden afgewezen. Partijen zijn het erover eens dat zij een hond hadden, maar dat de vrouw die van de man heeft weggenomen of weggemaakt is niet onderbouwd en dat de hond de door de man gestelde waarde had evenmin. De man heeft ook onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de vrouw het gezin schade heeft toegebracht en de man daarom aanspraak kan maken op schadevergoeding.
4.34.
Partijen hebben over en weer gevorderd dat de ander gegevens verstrekt over opgebouwd pensioen, althans medewerking verleent aan het informeren van de betrokken pensioenfondsen over hun echtscheiding. Ter zitting hebben partijen beiden toegezegd daaraan hun medewerking te zullen verlenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover een beslissing te nemen en zal de vorderingen onder 3.1.XI en 3.5.XI daarom afwijzen.
Slotsom
4.35.
De rechtbank zal in conventie en in reconventie de (wijze van) verdeling van de gemeenschappelijke goederen vaststellen en de man veroordelen om uit hoofde van overbedeling (en vergoeding) aan de vrouw nog een bedrag te betalen van € 130.99,64. De geldvorderingen van de vrouw worden toegewezen en de overige vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
4.36.
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar dat zag naar de rechtbank aanneemt op de situatie dat zij zou worden veroordeeld om de door de man gevorderde bedragen aan hem te betalen. Die situatie doet zich hier niet voor.
Proceskosten
4.37.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren in die zin, dat elk van partijen de eigen proceskosten moet dragen. Dat is gebruikelijk in zaken over geschillen tussen (ex)partners die voortvloeien uit de echtscheiding. De vrouw meent dat er wel een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken en heeft zelfs vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte kosten gevorderd. Daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding. Het is duidelijk dat de procedure haar veel tijd en geld heeft gekost, maar dat de man misbruik maakte van zijn recht en/of procedeerde tegen beter weten in en haar (welbewust) op kosten heeft gejaagd is niet duidelijk geworden. Ook is er geen sprake van een zo uitzonderlijke situatie dat er aanleiding is om af te wijken van de gangbare compensatie van proceskosten.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast de wijze van verdeling van de tussen ontbonden gemeenschap als volgt:
5.1.1.
de gemeenschappelijke woning aan de [adres 1] zal worden verkocht aan een derde. De man en de vrouw geven daartoe gezamenlijk (via hun advocaten) een daartoe strekkende opdracht aan een MFN-makelaar, inhoudende partijen zo spoedig mogelijk bindend te adviseren over de te hanteren vraag- en laatprijs en de woning zo spoedig mogelijk in de verkoop te zetten en te verkopen. Indien het partijen binnen twee weken na de datum van dit vonnis niet is gelukt gezamenlijk een makelaar aan te wijzen, zal de vrouw (door middel van een brief aan de advocaat van de man) drie onafhankelijke makelaars aanwijzen, waaruit de man binnen drie werkdagen na ontvangst van dat bericht een keuze maakt. Doet hij dat niet, dan wijst de vrouw één van de door haar aangedragen makelaars aan. Geen van partijen zal zelf contact hebben met de makelaar, alle contacten lopen via de advocaten van partijen;
5.1.2.
de na verkoop en levering van het appartement in [plaats 2] gerealiseerde overwaarde (verkoopopbrengst verminderd met de eventuele hypotheekschuld na vrijkomen van de bankspaarrekening (ad € 17.277), de aan de verkoop verbonden kosten zoals notariskosten en makelaarskosten), eventueel nog resterende eigenaarslasten) komen de man en de vrouw ieder voor de helft toe. De datum van levering wordt in overleg met de makelaar en kopers bepaald;
5.1.3.
partijen moeten volledige medewerking verlenen aan de verkoop van het appartement. In dat kader
- beveelt de rechtbank de man om de hiervoor bedoelde verkoopmakelaar toegang te verschaffen en zijn/haar aanwijzingen om der verkoop te bespoedigen op te volgen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere keer dat hij dat, na daartoe schriftelijk gemaand te zijn, nalaat, totdat een maximum van € 25.000 zal zijn verbeurd;
- machtigt de rechtbank de vrouw om, indien de man zijn medewerking daaraan onthoudt, namens hem in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst op te stellen en te ondertekenen voor de verkoop en levering van het appartement in [plaats 2] en
bepaalt dat bij gebreke van medewerking van de man aan het opstellen van de vereiste notariële akte dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken en ondertekenen van die notariële akte(n) vereiste wilsverklaring en medewerking van de man en dat de aldus opgemaakte leveringsakte rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven;
5.1.4.
aan de man wordt toegedeeld:
a) het huis in Burkina Faso tegen een waarde van € 238.000;
b) één kavel (dat wat de vrouw vanwege het huwelijk van partijen heeft verkregen) in Burkina Faso tegen een waarde van € 1.066;
c) de inboedelgoederen uit het huis in Burkina Faso (zonder verrekening);
d) de inboedelgoederen die de man heeft meegenomen uit het huis in Mali en de eventueel nog resterende inboedelgoederen uit dat huis, afgezien van dat wat de vrouw onder zich heeft (zonder verrekening);
e) de (saldi) van de op de op zijn naam staande bankrekeningen (€ 0);
f) de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen op 8 november 2016, zijnde een bedrag van € 220,50;
5.1.5.
aan de vrouw wordt toegedeeld:
a) de inboedel uit het appartement in [plaats 2] (zonder verrekening);
b) inboedelgoederen uit het huis in Mali die zij onder zich heeft (zonder verrekening);
c) de (saldi) van de op de op haar naam staande bankrekeningen (€ 1.974);
d) de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen op 8 november 2016, zijnde een bedrag van € 220,50;
5.1.6.
veroordeelt de man om binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 130.99,64 aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de man om binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 30.003,46 aan de vrouw te betalen vanwege de tot februari 2020 door haar betaalde woonlasten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2020 tot de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode vanaf februari 2020 tot aan de overdracht van het appartement in [plaats 2] aan een derde, de helft van de door haar betaalde hypotheek- en andere woonlasten moet voldoen, voor zover de gemeenschap althans de man daaraan niet heeft bijgedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 7.204,75 vanwege zijn ziektekostenverzekering en geldopnames, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2513